Polygrafie Flashcards

(20 cards)

1
Q

Polygrafie - definitie

A

Het gelijktijdig registreren van verschillende fysiologische variabelen zoals EEG, ademhaling, oogbeweging, bloeddruk enz. Het heeft als doel na te gaan of de geregistreerde veranderingen met elkaar in verband staan en in een vaste tijdsrelatie tot elkaar optreden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Prikkels

A

Veranderingen in het inwendige en uitwendige milieu die wijzigingen veroorzaken in het functioneren van organen en fysiologische systemen. De reactiepatronen zijn aangepast, afwijkend of pathologisch en zijn afhankelijk van de aard en de intensiteit waarmee de prikkels optreden en of ze wel of niewt conform de verwachtingen zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

EMG

A

Globale indruk krijgen van de spieractiviteit, de spiertonus en het samentrekken van bepaalde spieren. 2 oppervlakte-elektroden boven de spier in lengterichting van de spier, 3-5 cm van elkaar, bipolaire afleiding.

Toepassingen: meten van spiertonus tijdens slaap, meten van spiertrekkingen in de benen tijdens slaap, meten van spiertrekkingen en bewegingen bij bepaalde vormen van epilepsie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

EOG

A

Grafische weergave van de oogbewegingen, horizontaal en verticaal.

Toepassingen: Herkennen van oogbewegingsartefacten en het registreren van oogbewegingen tijdens slaap (horizontale tijdens doezel/oppervlakkige slaap, snelle geconjureerde tijdens REM-slaap).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ECG

A

Grafische weergave van de elektrische activiteit van de hartspier. Frequentie en regelmaat van het hartritme registreren. 1 of 2 elektroden, bijv. elektroden boven en onder hart op de borst.

Toepassingen: Herkennen van ECG-artefacten in een EEG, herkennen van syncopale aanvallen tgv hartritmestoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ademhaling

A

Frequentie, diepte en regelmaat meten. Bij neus, mond, borst en buik meten. Thermistor: temperatuurgevoelige weerstand voor mond en neus, meet de luchtstroom. Ademhalingsbanden om borst en buik: rekgevoelige weerstand, inductieverandering meten. Impedantie meten op de borstkas.

Toepassingen: Ademhaling tijdens slaap registreren om te bepalen of slaapstoornis door ademhalingspauzes (apneus) wordt veroorzaakt. Bij baby’s om slaapstadia te herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Plethysmogram en zuurstofsaturatie

A

Plethysmografie geeft volumeveranderingen in een lichaamsdeel weer. Zuurstofsaturatie het percentage zuurstof in het bloed. Meten met een pulsoxymeter: rood lampje en lichtgevoelige transducer. Plethysmografie is gebaseerd op de hoeveelheid doorgestraald licht, deze is omgekeerd evenredig met de hoeveelheid bloed die er stroomt. De saturatiemeting is gebaseerd op de verschillen tussen wel en niet geoxygeneerde hemoglobine in het bloed.

Toepassingen: Meten van saturatiedalingen bij apneus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bloeddruk

A

Systolische (aanspannen hartspier) en diastolische (ontspannen hartspier). Overdag hoger dan ‘s nachts. Wordt met cuff-systeem om twee vingers gemeten. Niet standaard bij polygrafie.

Toepassingen: Tijdens slaap onderscheid maken tussen echte en pseudo-(stress)hypertensie, vaststellen van stoornissen aan autonome zenuwstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Actogram

A

Geeft lichaamsbewegingen in een curve weer. Gemeten met bewegingsgevoelige transducers of actometers.

Toepassingen: Bepalen van de frequentie van een tremor, ademhalingsbewegingen registreren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Lichaamstemperatuur

A

Circadiane veranderingen, stijgt van ochtend naar avond (om 16/17 uur het hoogst).

Toepassingen: Bepalen van een verschoven circadiaan ritme bij slaapstoornissen en/of depressies, vaststellen van een afwijkende duur van het circadiaan ritme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Lichaamshouding

A

Voornamelijk gebruikt bij slaaponderzoek.

Toepassing: bepalen of snurken of apneus optreden bij bepaalde lichaamshoudingen (rugligging, zijligging).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Geluid

A

Om snurken te registreren bij slaaponderzoek.

Toepassing: meten van de relatie tussen snurken, apneus en saturatiedalingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Huidweerstand en psychogalvanische reflex

A

Elektrische lading en geleiding van de huis kan beïnvloed worden door psychologische factoren. Gemeten met elektrodes op handpalm en referentie op handrug (kan ook op voet).

Toepassingen: Meten van verminderingen of wegvallen van de huidweerstand tijdens toestanden van laag bewustzijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

6 toepassingen van polygrafie

A

Slaapstoornissen, epileptische manifestaties, polygrafie bij neonaten, psychiatrische ziektebeelden, bewustzijnsstoornissen, wetenschappelijk onderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Slaapstoornissen

A

Polysomnografie. Slaapstoornissen objectiveren en diagnosticeren.

Bestaat uit: (beperkt) EEG, ECG, EOG, EMG, ademhaling, zuurstofsaturatie en plethysmogram (vaak ook geluid en lichaamshouding).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Epileptische manifestaties

A

Meten van myoclonieën. Zijn deze het gevolg van epileptische hersenactiviteit. Relatie slaap en waak tot epileptische activiteit/aanvallen.

Bestaat uit: EEG, ECG, EOG en EMG.

17
Q

Polygrafie bij neonaten

A

Vooral om slaapstadia te herkennen.

Bestaat uit: ECG, oogbeweging, ademhaling en EMG (spiertonus en sabbelartefacten).

18
Q

Psychiatrische ziektebeelden

A

Nagaan op welke wijze en in welke mate de psychiatrische ziektebeelden gepaard gaan met veranderingen in andere fysiologische systemen. Vaak een afwijkend slaappatroon.

19
Q

Bewustzijnsstoornissen

A

Onderscheid maken tussen bewustzijnsdalingen met een cerebrale en niet cerebrale origine. Bij syncope onderscheid maken tussen psychogene en fysiologische oorzaken (daling bloeddruk, hartritmestoornis, epileptische aanval).

20
Q

Wetenschappelijk onderzoek

A

Bijvoorbeeld nieuwe medicatie testen.