Powerpoint aantekeningen periode p Flashcards

(47 cards)

1
Q

Wat zijn de taken van het animale zenuwstelsel?

A
  • contact tussen individu en omgeving
  • bewuste handelingen
  • gedrag
  • stuurt dwarsgestreepte spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de taken van het autonome zenuwstelsel?

A
  • onbewust, dus levensonderhoud -> homeostase
  • bestuurt gladde spieren, klieren en hart
  • werkt samen met het hormoonstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke functies (stelsels) horen bij de homeostase?

A
  • circulatiestelsel
  • spijsverteringsstelsel
  • uitscheidingsstelsel
  • ademhalingsstelsel
  • huid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat doet het orthosympatisch zenuwstelsel?

A

Is actief wanneer jij actief bent. Dus stimuleert hart en long activiteit en verhoogt de suikerspiegel, remt de spijsverteringsorganen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat doet het parasympatisch zenuwstelsel?

A

Is actief wanneer jij passief bent, stimuleert spijsvertering, remt hart en ademhaling en verlaagt de bloedsuiker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar liggen fysiologisch gezien het orthosympatisch en parasympatisch zenuwstelsel?

A
  • orthosympatisch in de grensstreng (ganglia)
  • parasympatisch in de zenuwknopen in de hersenstam en in het verlengde merg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werken de regelkringen in het autonoom zenuwstelsel?

A

zintuig -> centraal zenuwstelsel (vergelijkt met de norm) -> doelwitorgaan (zorgt voor aanpassing) -> zintuig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Terugkoppelingen kunnen positief en negatief zijn, hoe zit dat?

A

Positief - kan een afname of toename zijn (evenredige grafiek) Bijv. bloedstolling
negatief - schommelt rond een evenwicht
Bijv. bloedsuikerwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de functies van het zenuwstelsel?

A
  • regelcentrum
  • regelt activiteit van organen
  • coordineert contact met de buitenwereld
  • coordineert de psyche
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Het zenuwstelsel bestaat uit een centraal en perifeer deel, waar zijn deze gelegen?

A

het CZS is de hersenen en het ruggenmerg en ligt in benig omhulsel
Het perifere zenuwstelsel verbindt organen met CZS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waaruit bestaat het centraal zenuwstelsel (detail)?

A
  • grote hersenen
  • kleine hersenen
  • hersenstam
  • verlengde merg
  • ruggenmerg
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Er is grijze en witte stof in het ruggenmerg, waar is dit voor?

A

Grijs -> verwerking
Wit -> geleiding (verticale banen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waaruit bestaat de hersenstam?

A
  • verlengde merg
  • pons (brug van Varol)
  • middenhersenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In de hersenstam zijn hersenzenuwen, waar zijn deze voor?

A

De meeste bedienen het hoofd, zijn sensorisch of motorisch, veel onbewuste acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat gebeurt er in het verlengde merg?

A

Hier zitten belangrijke regelcentra (onbewuste activiteiten)
- hartregulatie
- ademcentrum
- temperatuurregulatiecentrum
- evenwichtscentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar zijn de kleine hersenen (cerebellum) voor?

A

coordinatie van lichaamsbeweging. staan ook constant in verbinding met:
- grote hersenen (bewustwording)
- hersenstam (motorisch en distributie van informatie)
- ruggenmerg (motorisch)
(sterke invloed van alcohol)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zit er in de tussenhersenen?

A
  • de thalamus en de hypothalamus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de functie van de thalamus?

A

het is een schakelcentrum voor sensorische informatie en geeft voorrang aan bepaalde informatie (boek lezen - je afsluiten voor de wereld)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de functie van de hypothalamus?

A

regelcentrum voor homeostase (bloeddruk, temperatuur, dorst, honger)

20
Q

Wat zijn de functies van de grote hersenen?

A

Het ontvangen en verwerken van prikkels, geheugen, ratio, intelligentie

21
Q

De grote hersenen hebben 3 typen connecties, welke?

A
  • associatiebanen -> tussen schorsgebieden
  • commissuren -> tussen hersenhelften
  • piramidebanen -> tussen grote hersenen en de rest (motorisch)
22
Q

In de hersenschors zijn primaire sensorische centra en secundaire sensorische centra, waar zijn deze voor?

A

Primair: bewustwording prikkels en de verschillende zintuigcentra
Secundair: verwerking en interpretatie, verder naar geheugen

23
Q

In de hersenschors zijn ook primaire motorische centra en secundaire motorische centra, waar zijn deze voor?

A

Primair: eenvoudige bewegingne, verschillende gebieden besturen verschillende organen
Secundair: gecompliceerde bewegingen, vaak aangeleerd, verloopt veel sneller (geheugen)

24
Q

Uit welke fases bestaat het geheugen en hoe zit dit?

A
  • ultra-kortetermijn; elektrische opslag, meeste wordt vergeten
  • kortetermijn; half uur, chemische opslag (RNA)
  • langetermijn; levenslang, chemsiche opslag (geheugen eiwitten)
25
Hoe werkt de prikkelgeleiding?
Prikkel -> vertaling (zintuig) -> impuls sensorische input (prikkel) - verwerking door CZS - motorische output (doelwitorgaan)
26
Er zijn twee typen reflexen, welke zijn dit en hoe werkt dit?
- regelende reflexen; vanaf geboorte, zowel reactie als verwerking onbewust - beschermende reflexen; vanaf geboorte, reactie onbewust, verwerking bewust (er zijn ook aangeleerde reflexen - conditionering)
27
Welke drie typen steuncellen zijn er?
- astrocyten - oligodendrocyten - microglyocyten
28
Wat zijn de functies van deze steuncellen?
astrocyten; voeding en afvalstoffen, bewaakt homeostase van de hersenen oligodendrocyten; maken myelineschede microglyocyt; bescherming, witte bloedcellen van de hersenen
29
Hoe werken reflexen?
zintuig (huid) - sensorische neuron (PZS) - ruggenmerg (CZS) - motor neuron (PZS) - spier
30
Wat is uitscheiding?
Het verwijderen van stoffen uit het inwendige milieu naar het uitwendige milieu
31
In welke organen vindt uitscheiding plaats?
- longen - lever - huid - nieren (tot op zekere hoogte ook enzymproducerende spijsverteringsorganen)
32
Wat is furosemide?
Een molecuul dat het lichaam gebruikt om de waterhuishouding op peil te houden (osmose). Wordt ook gebruikt in middelen om oedeem tegen te gaan. Nieren zorgen voor de balans van furosemide.
33
Lis van Henle:
- Dun dalend deel: passief permeabel voor water hoge concentratie in bloed voorurine word geconcentreerder - dun stijgend deel: passief permeabel voor kleine opgeloste stoffen impermeabel voor water voorurine word verdund (passieve verdunning) - dik stijgend deel: actief permeabel voor opgeloste stoffen (natrium, kalium, chlorine) impermeabel voor water voorurine wordt actief verdund
34
Bloed:
- dun dalend deel: hoge concentratie door ultrafiltratie hoge osmotische waarde water reabsorptie - dun stijgend deel: lagere osmotische waarde passief transport kleine opgeloste stoffen bloed krijgt hogere osmotische waarde - dik stijgend deel: actief transport naar binnen van opgeloste stoffen bloed krijgt hogere osmotische waarde geen water naar het bloed
35
Wat doet de leverslagader?
Deze zorgt voor de aanvoer van zuurstofrijk bloed. In dit bloed zitten ook de afvalstoffen zoals alcohol, medicijnen (en dergelijke) die door de lever afgebroken worden
36
Wat doet de leverader?
Deze zorgt voor de afvoer van het gezuiverde bloed. Dit bloed is zuurstofarm, aangezien de lever voor zijn werking zuurstof nodig heeft.
37
Wat is de route van het bloed en de productie?
leverslagader - levercapillairen - levercellen (hier worden zuurstof en afvalstoffen afgegeven) - levercapillairen - centraal leveradertje - leverader (zuurstofarm en schoon bloed)
38
Welke functies heeft de lever?
- productie van ca. een liter gal per dag - vorming van bloedeiwitten - opslag van uit de spijsvertering afkomstige glucose als glycogeen - vorming van glycogeen uit melkzuur, vnl. ontstaan in de spieren - ontgiftende werking op verscheidene voor het lichaam schadelijke stoffen
39
Waaruit bestaat gal?
water, galzure zouten (omgezette cholesterol), bilirubine (afbraakproduct van rode bloedcellen - geeft kleur aan ontlasting)
40
Wat is de taak van gal?
Gal emulgeert vetten (vetsplitsing)
41
Wat is geelzucht?
'ophoping van bilirubine in het bloed' normaal: albumine vervoert bilirubine naar de lever, waar bilirubine verwerkt wordt geelzucht: bilirubine kan de lever niet bereiken of kan door verstopping niet door de galbuis komen (oogwit kleurt geel bij 45 mmol/L)
42
Fysiologie van de lever - vorming van bloedeiwitten
- productie van plasma-eiwitten, zoals fibrinogeen - belangrijk voor de stolling van het bloed - ons lichaam kan geen eiwitten opslaan, daarom breekt de lever het teveel aan eiwitten af -> desaminering. Hierbij komt het giftige ammoniak vrij, wat direct wordt in (in water oplosbare) ureum
43
Opslag en afgifte glucose (lever)
Bij teveel glucose in het bloed zet insuline wat om in glycogeen. Als er niet genoeg glucose in het bloed is, zet glucagon wat glycogeen om in glucose.
44
Opslag en ontgiften (lever)
- opslag bepaalde mineralen: ijzer, koper en kalium - opslag bepaalde vitaminen - ontgiften van het bloed: alcohol, drugs, medicijnen etc. Maakt ze onwerkzaam -> uitgescheiden via de nieren
45
Hepatitis A
Overdracht virus via ontlasting en /of besmet voedsel en water verschijnselen: vermoeidheid, verminderde eetlust, hoofdpijn en overgeven
46
Hepatitis B
Overdracht virus via bloed, sperma of vaginaal vocht verschijnselen: zelfde als bij hepatitis A, later mogelijk levercirrose of leverkanker
47
Levercirrose
levercellen sterven af, vaak na een langdurige ziekte (of langdurig alcohol misbruikt), lever wordt kleiner Een mogelijk gevolg van levercirrose is leverkanker