R&I slim boekje 1 Flashcards

(77 cards)

1
Q

Teken een regelsysteem

A
  • sensur: output meten
  • comparator: vergelijkt inkomende signaal met referentiewaarde (hersenen)
  • effector: hart, nieren en bloedvaten bij bloeddruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe ziet negatieve en positieve feeback eruit

A

negatief: schommelend om 1 lijn en positief expotentionele groei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar is erg als verstoring is

A
  • sensor
  • referentiewaarde
  • effector niet: andere effector kan opvangen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe werkt Cheyne Stokes ademhaling

A

ademhaling start als CO2 hoog is
> hyperventilatie
> CO2 daalt sterk en persoon stopt met ademen: apneu

Dit komt door vetraging over zenuwen, waardoor sensor en effector minder goed op elkaar zijn aangesloten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

autonoom vs hormonaal

  • hoe signaaltransport
  • specicificiteit
  • aantal verzenders
A
  • elektrisch vs via bloed
  • weefselspecifiek vs invloed op alle cellen
  • weinig verschillende transmitters vs veel versschillend ehormonen als transmitters
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Locatie sympatisch cns

  • primaire ganglia
  • secundaire ganglia
  • waar schakelen ze op tertiaire ganglia
  • lang of kort postganglionaire vezel
A
  • primair: hypothalamus
  • secundaire: zijhoorn ruggenmerg TH1 tm L3
  • para/prevertebrale ganglia in ruggenmerg in grensstreng
    lang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Locatie parasympatisch cns

  • primaire ganglia
  • secundaire ganglia
  • preganglionaire neuronen komen uit
  • waar schakelen ze op tertiaire ganglia
  • lang of kort postganglionaire vezel
A
  • primaire ganglia: hypothalamius
  • secundaire ganglia: hersenstam 3, 7, 9 en 10 en sacraal
  • waar schakelen ze: tertiair ganglia dicht bij doelorgaan
  • lang of kort postganglionaire vezel: kort en pre lang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar is bijniermerg onderdeel van

  • waar ontstaat het uit
  • wat maakt het in merg
A

orthosympatisch zenuwstelsel als tertiair ganglion

  • neuraal blad (vormt het merg) en epithaal blad (vormt klierweefsel)
  • (nor)adrenaline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Receptoren van autonoom CNS preganglionair

A

ionkanalen met N2-receptoren en werken dus op acetylcholine.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

OS receptoren postganglionair g-eiwitten:

A

adrenerge receptoren: alfa 1-2 en beta 1-3 → noradrenaline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

PS receptoren postganglionair g-eiwitten

A

muscarinereceptoren: M1-5 → acetylcholine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke van adrenerge recepotren is meer geveolig voor adrenaline en welke noradrenaline

A

a-adrenerg: noradrelaine

b-adrenerg; adrelanine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Dwarslaesie

- autonome dysreflexie bij volle blaas

A

Het is een acuut syndroom dat ontstaat bij een dwarslaesie op dan TH4-6. afferente prikkels komen aan in ruggenmerg, maar niet in hypothalamus.
> volle blaas: sympaticus aan, vasoconstrictie onder niveau van leasie, toename bloeddruk (geen controle meer vasoconstrictie). Baroreceptoren boven bloedvaten meten het en doen parasympatisch stimulatie > hoofdpijn, bradycardie, transpireren en roodheid boven leasie, terwijl onder leasie last hebben van bleekheid en kou > levensbedreigend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verschil weefselhormoon en neurohormoon

A

neurohormoon door hypofofyse afgegeven en weefsel door weefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat zijn amine hormonen

A

tryptofaan en tyrosine opgebouwd: schildklierhormoon, catecholamines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat zijn steroidhormonen

  • hoe transport
  • welke receptor
A

opgebouwd uit cholesterol: oestrogeen, testosteron, cortisol

  • gebonden aan transporteiwit want zijn hydrofoob. Bij gebondenheid zijn ze niet actief
  • intracellulaire receptoren: gentranscriptie/DNA niveau interactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn peptiden en proteinen

A

insuline, LH, FSH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe activatie membraangebonden eiwitreceptoren

- welke soort

A

second messenger of autofosfylering > snel effect

- catecholaminen en peptidehormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe regulatie hormoonafgifte

A
  • neuraal: adrenerg, cholinerg, dopaminerg of serotonerg
  • chronotroop: pulsatiel afh. van dag/nacht ritme, los van output
  • feedbackprocessen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hypofyse: neurohypofyse
- oorsprong
- wat afgifte

A
  • neurale oorsprong (uitsultping hypothalamus)

- ADH en oxytocine: korte t1/2 > kort en snel effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

hypofyse: adenohypofyse
- oorsprong
- wat afgifte
- hoe geactiveerd

A
  • ectodermale oorsprong (uitstulping monddak)
    TRH → TSH
    CRH → ACTH > aanmaak corticosteroien in bijnier
    LH-RH → LH en FSH
    GH-RH en GH-IH → groeihormoon
    PRL-RH en PRL-IH → prolactine > mama klieren voor onderhoud melkproductie
  • hyopthalamus geeft stof af aan hypofyse en geeft hierop signaal af
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is gevolg van CRH uit hypothalamus

A

adenohypofyse: ACTH > bijnier: cortisol, adrogenen en aldosteron > cortisol: negatieve feedback hypothalamus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bijnierschors van buiten naar binnen lagen en wat ze maken

A

Zona glomerulosa: aldosteron
Zona fasciculata: cortisol en androgenen
Zona reticularis: epinephrine en androgene voorlopers van geslachtshormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

functie cortisol

A

“stresshormoon”: glucose beschikbaar voor belangrijke organen via gluconeogenese in de lever, afbraak spiereiwitten, rem opname spieren en lipolyse.
Verder remt het de ontstekingsreactie en vorming van antilichamen en remt het botvorming.
Verhoogt bloeddruk, hartslag en hartvolume

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is limbisch systeem
groep structuren in de grote hersenen die betrokken zijn bij emotie, motivatie, genot en het emotioneel geheugen. Ook belangrijke rol endocriene systeem.
26
Wat is noiciceptief | - via welk cns
pijnprikkels | - sympatisch
27
gerefereerde pijn oorzaak
prikkels komen binnen vai somatosensorische en viscerosensorische vezel op hetzelfde ruggenemrgsegment
28
enterisch zenuwsteslel: plexussen rondom gastro-enetrisch systeem inc. pancreas en galwegen locatie en functie - plexus van auerbach
- plexus van auerbach: motiliteit/peristaltiek in buitenste longitudinale laag en binnenste circulaire laag van glad spierweefsel
29
enterisch zenuwsteslel: locatie en functie | - plexus van Meissner:
- plexus van Meissner: ionentransport, secretie en klieractiviteit en is in binnenste circulaire laag van glad spierweefsel en mucosa.
30
werking enterisch zenuwstesel - input - output werking
perifeer zonder excentrieke input, kan wel worden beinvloed door sympatisch en voornamelijk parasymapisch cnz via nervus vagus. - output: invloed op gladde spieren van tractus digestivus, klieren en bloedvaten
31
Hoe terugkoppeling op hart, circulatie en ademhaling 1. baroreceptoren 2. chemoreceptoren - wat meten ze - hoe gaat signaal
1. baroreceptoren in a. carotis en aortaboog vuren bij hoge RR > tak nevus vagus/nervus glossopharyngeus > nucleus tractus solitarii in medulla (cardiovasculaire centrum) > parasympatisch cns geactiveerd naar effectoren hart en vaatwanden 2. periferen en centrale chemoreceptoren in vaatwand: meten pO2, PCO2 en PH en signalen uit spieren en reksignalen uit longen > feedback pons > effectoren: ademhalingsspieren
32
wat gebeurt bij sympatisch CNS - ionotroop, chornotroop en dromotroop - veneuze return - dilatie/constrictie bronchien
- alle positief - hogere veneuze return door vasoconstrictie van nvenen en arterien en coronairvaten in dilatie (dilatie naar spieren toe en constrictie naar vaten richting MDK) - bronchodilatie om luchtwegweerstand te verlagen
33
Wat gebeurt bij MDK o.i.v. sympaticus
- inhibitie plexus van Auerbach: afname darmperistaltiek en sluiten sfincters in maag-darm kanaal - afname secretie klieren - inhibitie pancreas van exocriene secretie producten: verteringsenzymen
34
sympaticus cns en nierfunctie - JGA - natrium opname/secretie - vasodilatie/vasoconstrictie a. renalis
Remmen van nierproductie - Het juxtaglomerulaire apparaat (JGA): gespecialiseerde gladde spiercellen en produceren en scheiden renine af > RR omhoog - meer reabsorptie natrium/natrium retentie omhoog > bloeddruk omhoog - vasoconstrictie a. renalis
35
blaaslediging normaal | - wat bij blaasvulling
gevulde blaas > rekreceptoren in blaas > signaal hersenen > mictiereflex van parasympatisch cns: 1. relaxatie externe dwarsgestreepte spieren en interne spieren: interne en externe sfinctiers ontspannen 2. urine door urethra en contractie van spieren van blaaswand: detrusorspier
36
hoe plas ophouden
actief de externe sfincters aan te spannen (somatisch aangestuurd)
37
van blaas wat wordt autonoom aangestuurd
interne sfincter en m. detrusor, de externe sfincter wordt soamtisch aangestuurd
38
hoezo plassen bij stress
- parsympatisch blijft actief bij stress | - toename van ventilatie > verhoogde intra-abdominale druk > toename mictiedrang
39
welke soort receptoren op zweetklieren
cholinerge receptoren M3, want als ze door adrenaline zouden worden gestimuleerd en het lekt, dan kan het aangrijpen op a-1 in vaatwand en zorgen voor vasoconstrictie en zo dus geen warmte verliezen
40
welke receptoren vasoconstrictie vaten | - wanneer
a-1 receptoren | - stress > bloed naar spieren en niet naar huid of andere organen. Later wel naar huid voor zweet
41
Hoe thermoregulatie - waar thermoreceptoren - waar meetlat met referentiewaarde
- huid, hersenen, ruggenmerg - meeten: hypothalamus > hoog: vasodilatie, zweten, huid vasodilatie
42
teken hypothalmus-hypofyse-bijnier-as | - wanneer
``` zie plaatje - gevolg van stress hypothalamus: CRH adenohypofyse: ACTH rekreceptoren in bijniermerg: catecholamines: epinefrine, norepinefrine en aldosteron en corticsol in bloed > negatieve feedback op hypothalmus en hypofyse ```
43
hoe inhibitie hypothalmus-hypofyse-bijnier-as
cortisol inhibeert op genniveau: transcriptie en translatie van mRNA van CRH en ACTH stopt
44
overeenkomst en verschil bijniermerg en symapticus
overeenkomst - ontstaan uit neurale lisjtcellen - maken noradrenaline - getriggerd door ACH verschil - bijnier meer adrenaline en sympatisch vooral noradrenaline, waardoor effecten systemisch en wijdverbreid zijn en effect is langzamer en grijpt op meer plekken aan dan sympaticus doordat hormonen via bloed gaan en neuronen alleen lokaal effect hebben
45
risico langdurig verhoogde cortisol spiegel
remt ontstekingsreactie en vorming antilichamen: verhoogde vatbaarheid van infecties en spieratrofie en verminderde botafbraak > osteoporose/zwak bot. Verhoogde kans DB 2
46
Homoloog stuk zenuwweefsel: zelfde manier ontstaan maar verschillende functie hebben - parasympatisch - sympatisch
- para: enterisch zenuwstelsel | - sympatisch: bijniermerg
47
Wat is referred pain
pijn wordt gevoeld door deel van lichaamsoppervlak dat segmentaal samenhangt met innervatie van betrokken organen > viscerosensorische vezels en somatosensorische vezels komen samen opzelfde ruggenmerg > pijn wordt gelokaliseerd naar de dermatomen
48
Kerntemperatuur - waar - waar regulatie receptoren
- hersenen en bovenste deel van hthorax met hart en longen | - receptoren in hypothalamus: lezen temp. af van bloed
49
schiltemperatuur - waar - waar receptoren
- hele lichaam behalve hersenen en bovenste deel throax met hart en longen - receptoren in diepe abdominale en thoracale weefsels, ruggenmerg en vooral huid
50
hoe meten omgevingstemperatuur
huid, meten buitentemperatuur
51
verandering hoge lichaamstermperatuur en lage temperatuur schil en kerntemp
- hoog: schiltemperatuur verkleinen | - laag: kerntemperatuur o klein mogelijk
52
menstruele cyclus en temperatuur
eerste helft: temp. lager eisprong: 0,5 graad hoger daarna: 0,5-1 graad hoger door progesteron
53
Waar centrale censoren - hoe warmteverlies - hoe warmtebehoud - wanneer hyperthermie en wanneer hypothermie
- hypothalamus: kerntemperatuur en registreert thermoinfo vanuit huidopp. en diepere weefsel - area preoptica: voorste gedeelte hypothalamus is thermostaat en regelt warmteverlies > uitval hyperthermie - achterste gedeelte hypothalamus: warmteproductie en wartmebehoud > uitval hypothermie
54
Wanneer koudereceptoren actief: meten af- en toename 0,2 graden
tot 28 graden en na 45 graden: aangeven pijn als waarschuwingsreflex > vasoconstrictie waardoor warmte minder belangrijk bloedstroom kan bereiken. geen warmtereceptoern want vasodilatie zou voor oververhitting zorgen
55
tussen welke graden wartmesensoren optimaal: meten af- en toename 0,2 graden
28-45 graden
56
Hoe info uit warmte- en koudesensoren naar hersenen
> ruggenmerg > tractus spinothalamicus > hyopthalamus: centrale regulatie en hersenschors voor bewuste aanpassing van temperatuursverandering en aanpassing van gedrag
57
hoe afgeven warmte (4 manieren)
- Straling (60%) = van warm lichaam naar koude lucht - Verdamping/evaporatie (22%) = zweten en kost energie - Stroming (15%) = van vaste stof naar lucht/water (stromend milieu) - Geleiding (3%) = van warm lichaam naar koud direct contact
58
afgifte warmte bij lage temperatuur
straling, stroming en geleiding en weinig verdamping: passieve processen
59
afgifte warmte bij hoge temperatuur / hoge warmteproductie: vasodilatatie van bloedvaten > daling RR
veel invloed verdamping en straling en geleiding nemen af > bij 30 graden of hoger waarom stijgt warmteproductie: doordat hart en longen hart moeten werken om bloed van weefsels te voorzien door lage RR
60
wat is neutrale zone | - wat gebeurt hier
in rust: temperatuur het prettigst | - wisselen vasodilaite/constrictie
61
als omgevingstemperatuur stijgt dan: - kerntemperatuur - warmteproductie - belangrijkste warmteverlies
- kern: stijgen - hogere warmteproductie bij hogere omgevingstemperatuur door hogere metabolisme - verdamping, straling en geleiding nemen af omdat verschil kern en omgevingstemperatuur kleiner wordt
62
setpoint van zweten en rillen
hoogte van kerntemperatuur wanneer persoon zal gaan zweten is afhankelijk van omgevingstemperatuur, maar bij omgevingstemperatuur van >36,7 gelijk zweten rillen; zelfde mechanisme maar reageert minder snel
63
zweetklieren - apocrien - eccrien wat neurotransmitter en hoe functie
- apocrien: in oksels en handpalmen en dragen niet bij aan thermoregulatie - eccrien: overal in huid en regeren via muscarinereceptor op ach van sympaticus. Dus niet adrenaline maar ACh neurotransmitter want anders vasoconstrictie
64
hoe vorming zweet - aldosteron functie aldosteron - hoe afgegeven
ldosteron geproduceerd door bijnierschors zorgt voor natriumresorptie. Vocht vanuit het weefsel wordt hierbij opgenomen vai natrium/kalium/chloor cotransporter opgenomen en water meegenomen: natrium en water vasthouden en kalium uitgescheiden. Cel geeft chloor af aan het lumen van de zweetklier. Natrium en chloride worden gaandeweg weer opgenomen, maar water blijft achter waardoor zweet hypotoon wordt. Aldosteron zorgt voor een grotere resorptie van natrium en chloor (heropname is groot).
65
behoud warmte
- gedrag - vasoconstrictie - piloerectie - vermijden warmtevelies via zwetne
66
Hoe zo min mogelijk warmte verliezen in handen en voeten
tegenstroomprincipe: warmte uit arterien afgegeven aan venen voordat in capillairen komt
67
hoe warmtebehoud door arterioveneuze anastomosen
directe verbinding arterie en vene in oren > oren worden enorm heet als je weer naar binnen gaat
68
warmteproductie | - wat als langdurig nodig is
- bewegen - rillen via pimair motorisch entrum - toename metabole warmteproductie: chemische thermogenese en inspanning - thyroxinesecretie: wanneer langdurig toegenomen warmteprodcutie nodig is > toename basaalmetabolisme
69
kenmerk bruin vet - hoe gestimuleerd - wat geproduceerd
veel mitochondrien en veel vetglobules ipv 1 grote - sympatisch - non shivering thermogenese: geen ATP maar warmte > bij opesitas mensen weinig
70
wat is anti-pyretica
aspirine, remt prostaglandineproductie en daarmee koorts
71
operatie hoe onderkoeling | > onderkoelt voor verlagen ontstekingsprocessen
- spierverslappers - anesthetica voor perifere vasodilatatie > flow naar periferie toeneemt en kerntemp daalt > hele grote warmteafgifte - afkoeling door afgifte aan OK tafel
72
Hoezo hebben ouderen lagere niveau van metabolisme
- spieratrofie - verminderde lichaamsbeweging > CO lager en transport warmte langzer - atrofie zweetklieren, thermosensoren - verminderd vermogen tot vasoconstrictie
73
Wat is hyperthermie | - hoe afkoelen
> 40 graden (42 is dood) | - water deppen koude dranken drinken
74
``` hypothermie 37 34 32 28 ```
``` 37 graden normaal 36 verhoging metabolisme 35 rillen, bleke koude huid, hoge bloeddruk 34 maximaal rillen, verlies fijne motoriek en achteruitgang geestelijke vermogens 33 grens onderkoeling 32 stop rillen 30 bewustzijnsverlies 28 hartritmestoornissen ```
75
waarom plassen bij hyopthermie
vasoconstrictie > hogere RR > GFR toename > plassen
76
thermoregulatie bij inspanning: - gevolg hyperthermie Warmtebelasting afhankelijk van omgevingstemperatuur
80% warmteproductie bij inspanning > hyperthermie > uitdroging door veel zweten > lager ECV > constrictie vaatbed en huid > lagere warmteafgifte > als >40 graden dan enzymen difsufnctie
77
gevolg meer en vaker sporten
hogere zweetkliersensitiviteit en toename aantal zweetklieren en zweetklierhypertrofie en bevat zweet minder natrium