Rechtsstaat Flashcards

(40 cards)

1
Q

welke 2 dingen houdt een democratische rechtsstaat in?

A
  • mensen mogen stemmen

- mensen hebben veiligheid tegen machthebbers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is een rechtsstaat?

A

een staat waarin burgers met grondrechten worden beschermd tegen macht en willekeur door de overheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waarom en waartussen is een rechtsstaat een soort sociaal contract?

A

tussen burgers en overheid, omdat ze beiden plichten hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

welke 3 dingen vormen de beginselen van de rechtsstaat?

A

trias politica, grondrechten, legaliteitsbeginsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wie vond de trias politica uit?

A

montesquieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat houdt de trias politica in?

A

volk kiest parlement –> parlement maakt wetten –> koning voert wetten uit. Ook een onafhankelijke rechterlijke macht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat zijn grondrechten?

A

rechten die zo fundamenteel zijn voor de vrijheid, de ontplooiing , het welzijn en de bescherming van het individu en van groepen, dat ze in de grondwet staan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het legaliteitsbeginsel?

A

de overheid mag alleen beperkingen opleggen aan de vrijheid van burgers als die beperkingen in de wetten zijn vastgelegd en voor iedereen gelden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanneer en waarmee kwam de VN?

A

in 1948 met de Universele Verklaring va de Rechten van de Mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wat sloten de europese landen en wanneer?

A

in 1950, het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

hoe noem je het als het misgaat in de rechtsstaat?

A

onrechtvaardigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de ondergrens van de rechtsstaat?

A

hiermee kun je situaties, gebeurtenissen, beslissingen en handelingen afmeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

welke 2 dingen zijn belangrijk in een rechtsstaat?

A

gelijkheid en vrijheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wanneer kwam de eerste grondwet tot stand?

A

1814

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

was werd nederland in 1806?

A

een constitutionele monarchie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat is ministeriële verantwoordelijkheid en wanneer kwam het?

A

in 1848, de ministers waren nu verantwoordelijk voor het beleid en niet de koning. ook kwam er stemrecht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hoe heet het stemrecht dat kwam in 1848?

A

censuskiesrecht

18
Q

wat ontstond er in 1917?

A

algemeen mannenkiesrecht

19
Q

wat kwam er in 1922?

A

algemeen vrouwenkiesrecht

20
Q

wat gebeurde er in 1983?

A

de herziening van de grondwet

21
Q

wat zijn de 4 doelen van de grondwet?

A
  • begrenzing v/d macht van de staat aan te geven en daarmee de vrijheden van burgers te garanderen
  • fundamentele rechten van burgers vastleggen
  • aangeven hoe de belangrijkste organen van de staat in grote lijnen zijn georganiseerd
  • de eenheid van de staat uit te drukken en te zeggen dat de burgers, ondanks alle verschillen, toch een willen zijn en een willen blijven
22
Q

waarom staan grondrechten in een willekeurige volgorde?

A

omdat de wetgever het ene grondrecht niet belangrijker vindt dan het andere

23
Q

wat zijn klassieke grondrechten?

A

deze garanderen de vrijheden van mensen. de overheid is passief en ze zijn afdwingbaar

24
Q

wat zijn sociale grondrechten?

A

de overheid heeft een zorgplicht en is dus actief. ze zijn niet afdwingbaar

25
op welke 5 gebieden heeft de overheid zorgplicht bij sociale grondrechten?
- werkgelegenheid + vrije keuze van arbeid - bestaanszekerheid en welvaart - leefbaarheid en milieu - volksgezondheid + woongelegenheid - onderwijs
26
hoe kan je de grondwet wijzigen?
de wijziging moet 2x het parlement passeren en met een tweederdemeerderheid worden aangenomen
27
wat is het verschil tussen een horizontale en verticale werking?
horizontaal is alleen tussen burgers en verticaal tussen burgers en overheid
28
wanneer botsen grondrechten?
als grondrechtelijke belangen van burgers in conflict komen met elkaar
29
hoe kun je botsende grondrechten voorkomen? Maar waarom kan dit ook niet?
door een rangorde/ hiërarchie in te voeren. Maar dat zou onvoldoende recht doen aan de bijzonderheid van afzonderlijke gevallen. er zijn dus geen objectieve criteria voor een rangorde.
30
door wie moet de botsingen beoordeeld worden volgens sommigen?
een europees verband
31
wat is de 1e macht in de trias politica en wat doen ze?
de wetgevende macht, ze maken, wijzigen of trekken algemene wetten in
32
wat is de 2e macht in de trias politica en wat doen ze?
de uitvoerende macht, ze passen wetten toe in concrete gevallen
33
wat is de 3e macht in de trias politica en wat doen ze?
de rechterlijke macht, ze oordelen in geval van onenigheid
34
waarom noemen we de trias politica checks en balances?
omdat ze elkaar weerhouden van te veel macht (checks) en zo zijn ze in balans (balances)
35
hoe heeft het volk indirecte invloed?
ze mogen de wetgevende macht kiezen
36
aan welke 3 dingen moeten wetten voldoen?
- algemeen zijn (niet persoonlijk) - duidelijk zijn (begrijpelijk) - haalbaar en uitvoerbaar zijn
37
welke macht hebben de ministers?
uitvoerende macht
38
wie zijn 'de 4e macht'?
ambtenaren, zij hebben ook macht omdat zij vaak mee mogen beslissen over wetten.
39
wij heeft de 3e macht in handen?
de onafhankelijke rechters. ze kunnen niet veroordeeld worden voor hun beslissingen
40
wat is jurisprudentie?
het geheel van uitspraken door rechters