Redemittel M , DU-NL Flashcards by Kyma Klein Entink

Q

Was möchtet ihr?

A

Wat willen jullie?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ich möchte einen gemischten Salat.

A

Ik wil een gemengde salade.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Und was nimmst du?

A

En wat neem jij?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ich nehme das Huhn mit Reis

A

Ik neem de kip met rijst.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Möchtet ihr auch was trinken?

A

Willen jullie ook iets drinken?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ja, einen Eistee und ein Mineralwasser bitte.

A

Ja, een ijsthee en een mineraalwater alstublieft.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Guten Appetit!

A

Eet smakelijk!

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Gleichfalls!

A

Insgelijks!

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Einmal Pommes mit Mayo, bitte.

A

Eenmaal patat met mayonaise, alsjeblieft.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Bitte schön.

A

Alsjeblieft.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Haben Sie auch Hamburger?

A

Heeft u ook hamburgers?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Nein, im Moment leider nich

A

Nee, op dit moment helaas niet.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Wie viel kostet eine Dose Eistee?

A

Wat kost een blikje ijsthee?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Ein Euro fünfzig.

A

Een euro vijftig.

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Wie viel macht das zusammen

A

Hoeveel is dat bij elkaar?

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

Drei Euro zwanzig, bitte.

Study These Flashcards

A

Drie euro twintig, alstublieft.

Q

Entschuldigung, ich habe ein Messer, aber keine Gabel.

Study These Flashcards

A

Sorry, ik heb een mes, maar geen vork.

Q

Ich bringe sofort eine Gabel.

Study These Flashcards

A

Ik breng u meteen een vork.

Q

Haben Sie auch einen kleinen Löffel?

Study These Flashcards

A

Heeft u ook een lepeltje?

Q

Ja, natürlich.

Study These Flashcards

A

natuurlijk.

Q

Kann ich zahlen?

Study These Flashcards

A

Kan ik betalen?

Q

Ja, ich komme sofort.

Study These Flashcards

A

Ja, ik kom eraan.

Q

Nehmen wir noch einen Nachtisch?

Study These Flashcards

A

Nemen wij nog een dessert?

Q

Ich nehme einen großen Eisbecher mit Sahne.

Study These Flashcards

A

Ik neem een grote ijscoupe met slagroom.

Ich lade dich ein.

Ik nodig je uit. / Ik zal betalen.

Super!

Super!

Die Speisekarte bitte!

Mogen wij de menukaart?

Danke

Dank u.

Was wünschen Sie?

Wat mag het zijn?

Einen Kaffee und einen Tee bitte.

Een koffie en een thee alstublieft.