Rijbewijs 1: Voertuig en rijbewijs Flashcards

1
Q

het grondgebied

terrein waarover een staat, persoon enz. gezag uitoefent

A

territory

territory over which a state, person, etc. exercises authority

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

op de avond van wettelijke feestdagen

A

on the evening of legal holidays

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voorzien
voorzag, heeft voorzien

De banden van een voertuig mogen alleen van sneeuwkettingen worden voorzien bij sneeuw of ijzel. De wet voorziet geen bepaalde periode.

A

to provide/to forecast or anticipate

The tires of a vehicle may only be fitted with snow chains in snow or ice. The law does not provide for a specific period.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verhelpen (=zorgen voor)
verhielp, heeft verholpen

Hij vond een oplossing en verhielp het probleem.

A

to remedy

He found a solution and remedied the problem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in de eerste behoeften voorzien

A

provide for the first needs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

daarin heeft de wet niet voorzien = dit is niet wettelijk geregeld

A

the law has not provided for this (= this is not regulated by law)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dadelijk

dadelijke hulp
Kom dadelijk naar hier!

A

immediate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een bestuurder die achteruit rijdt moet de veiligheidsgordel niet dragen.

A

A driver reversing should not wear the seat belt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gebreveteerd rijschoolinstructeur

A

certified driving school instructor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de MTM van de sleep (auto + aanhangwagen)

A

the GVM of the tow (car + trailer)

tow (буксир)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

achterstevoren

je hebt je trui achterstevoren aan

A

backwards

you have your sweater on backwards

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

op de voorstoel plaatsen

A

put in the front seat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uitgeschakeld

A

turned off

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vrijgesteld van de …

A

exempt from the …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

personen met een medische vrijstelling.

A

persons with a medical exemption.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de insnijding van de banden

A

the incision of the tires

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de tekening van de hoofdgroeven moet ten minste 1,6 mm diep zijn;

A

the drawing of the main grooves must be at least 1.6 mm deep;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

in de meeste banden zijn slijtage-indicatoren aangebracht;

A

wear indicators are fitted in most tires;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het linnen mag op geen enkele plaats zichtbaar zijn.

A

the linen must not be visible in any place.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

heringesneden banden

A

re-cut tires

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de bandenspanning (bandendruk)

A

tire pressure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

overschrijden
(overschreed, heeft overschreden)

zijn bevoegdheid overschrijden

A

to exceed

to exceed one’s authority

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

spijkerbanden

A

studded tires

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

rijstrook - rijstroken

A

lane (s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

zijn bestemd voor

A

are meant for

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

snelheidsplaat

A

speed plate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

autosnelweg

A

motorway

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

van bespannen voertuigen

A

of stretched vehicles

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

met een onbeperkt vermogen

A

with unlimited power (мощностью)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

onderbreken
(onderbrak, heeft onderbroken)

middenin afbreken: zijn werk onderbreken
in de rede vallen

A
to interrupt
(interrupted, has interrupted)

abort in the middle: interrupt his work
interrupt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

afbreken (brak af, heeft, is afgebroken)
1 door breken scheiden: een woord afbreken =een of meer lettergrepen ervan op de volgende regel zetten
2 door breken gescheiden worden; = breken
3 ontleden van samengestelde scheikundige verbindingen
4 plotseling ophouden met: de onderhandelingen afbreken
5 slopen, omverhalen
6 afkammen: iem. afbreken

A
break down (broke off, has, has broken down)
1 break apart: break a word = put one or more syllables of it on the next line
2 separated by breaking; = break
3 decomposition of compound chemical compounds
4 suddenly quit: break off the negotiations
5 demolish, knock down
6 combing: iem. breaking down
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

de randvoorwaarde

bijkomstige voorwaarde waaraan voldaan moet zijn

A

boundary condition

ancillary condition that must be met

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

het jobdoelwit -(witten)

A

job target

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

geschikt voor de job

schikken (schikte, heeft geschikt)
1in orde brengen
2 een conflict tot een oplossing brengen, doordat iedereen wat toegeeft
3 ordenen; stoelen om de tafel schikken
4 zich schikken in iets berusten
5 gelegen komen: schikt vanmiddag drie uur je?

A

suitable for the job

to arrange (arranged, has arranged)
1 put in order
2 resolve a conflict, because everyone admits something
3 arranging; arrange chairs around the table
4 to settle in resignation
5: does three o’clock suit you this afternoon?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

het woonwerkverkeer

A

commuting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q
te inzetten
(zette in, heeft ingezet)
1. te plaatsen in; tussenin voegen
2. bij een verkoop het eerste bod doen
3. op het spel zetten: geld inzetten
4. beginnen
5. aanheffen
6. in actie brengen: troepen inzetten; zich inzetten (=opkomen voor)
A

to deploy

  1. to be placed in; insert in between
  2. Make the first offer at a sale
  3. stake: bet money
  4. Begin
  5. preamble
  6. put into action: deploy troops; to commit (= stand up for)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

aanleren
(leerde aan, heeft aangeleerd)
zich door leren eigen maken: een taal aanleren

A

to teach

mastery by learning: learning a language

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

zich eigen maken

A

to assimilate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

omruilen
(ruilde om, heeft omgeruild)
voor iets anders in ruil geven

A

exchange

give in return for something else

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

behalen
(behaalde, heeft behaald)
acquire (with effort)
rijbewijs te BEHALEN

A

achieve

to gain (with effort): to gain a victory
OBTAIN driver's license
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

dankzij

A

thanks to

42
Q

je leert jezelf goed in te schatten

A

you learn to assess yourself correctly

43
Q

om het examen af te leggen

A

to take the exam

44
Q

Bevelen van de bevoegde personen

A

Orders from the authorized persons

45
Q

de gevaarherkenningstest

A

hazard perception test

46
Q

schat je competenties in

A

estimate your competences

47
Q

tikken (tikte, heeft getikt)
typen (typte, heeft getypt)
tik de naam

A

нажать
набор текста
введите имя

48
Q

in de zoekbalk

A

в строке поиска

49
Q

Als uniek aanspreekpunt (single point of contact) voor jouw thema
het aanspreekpunt

A

В качестве уникальной точки контакта (единой точки контакта) для вашей темы

50
Q

de eindejaarstoelage
toelage (de; v(m); meervoud: toelagen, toelages)
1. aan een salaris toegevoegd bedrag
2. financiële ondersteuning: studietoelage

A

End-of-year bonus

allowance (the; v (m); plural: allowances, allowances)

  1. Amount added to a salary
  2. financial support: study grant
51
Q

Je hebt kennis van wijkenbeleid.

A

You have knowledge of neighborhood policy.

52
Q

Je hebt kennis van wijkenbeleid.

Je hebt kennis van project- en programmamanagement.

A

You have knowledge of neighborhood policy.

You have knowledge of project and program management.

53
Q

Je kunt belangen van mensen vlot op elkaar afstemmen.

A

You can easily coordinate people’s interests.

54
Q

je komt dan terecht op het overzicht van die opleiding

A

you will then end up on the overview of that program

55
Q

sociale vaardigheden

A

social skills

56
Q

de juiste insteldheid

A

the correct setting

57
Q

Ik maak graag een planning op.

A

I like to make a schedule.

58
Q

lokale ontwikkeling

A

local development

59
Q

het hoofdstuk per hoofdstuk

A

chapter by chapter

60
Q

de vordering (en)

1) vooruitgang; voortgang
2) (juridisch) eis

A

progress/claim

61
Q

de opslag (en)

1) verhoging van loon, prijs
2) het opslaan van goederen, gegevens

A

storage

1) raise
2) storing goods, data, etc.

62
Q

Volstaat dat niet, …

A

If that is not enough…

63
Q

het voertuig

A

vehicle

64
Q

op verzoek van elk bevoegd persoon zoals politie en douanebeambten

A

at the request of any authorized person such as police and customs officers

65
Q

de beambte (meervoud: beambten)

ambtenaar in lage rangen

A

officer

officer in low ranks

66
Q

de bromfiets

A

the moped

67
Q

rijdieren, als ze begeleid worden door een ruiter van minstens 21 jaar

A

mounts, if accompanied by a rider of at least 21 years old

68
Q

trekdieren, lastdieren of rijdieren of vee die niet-ingespannen zijn

A

тягловые животные, вьючные животные, ездовые животные или домашний скот, которые не запряжены - draft animals, pack animals or mounts or livestock that are not harnessed

69
Q

van hoogstens

A

of at most = not exceeding

70
Q

ten hoogste

A

at most

71
Q

cilinderinhoud

A

cylinder capacity

72
Q

maximaal vermogen van

A

a maximum power of

73
Q

vermogen-gewichtsverhouding

A

power-to-weight ratio

74
Q

van auto’s voor bezoldigd vervoer van personen (taxi’s)

A

of cars for paid transport of persons (taxis)

75
Q

met een onbeperkt vermogen

A

with unlimited power

76
Q

bezoldigd

A

paid

77
Q

de aanhangwagen

A

trailer

78
Q

het samenstel

A

the assembly

79
Q

automatische versnellingsbak (de)

A

the automatic gearbox

80
Q

de automatische versnelling

A

automatic transmission

81
Q

de plaatsbepaling

A

position determination

82
Q

eenzaam

A

lonely

83
Q

zelfszaam

A

self-reliant

84
Q

invuloefening; sleepoefening

A

exercise

85
Q

slepen

A

tow

86
Q

weglaten

A

omit

87
Q

Ik leg het lepeltje vlak naast het kopje. Ik leg het lepeltje er vlak naast.

A

I put the spoon right next to the cup. I put the spoon right next to it.

88
Q

We informeren naar de cursus Nederlands.

A

We inquire about the Dutch course.

89
Q

genezen (genas, heeft, is genezen)
1 herstellen, beter worden: genezen van een ziekte; (figuurlijk) daar was hij al snel van genezen = hij had er al snel genoeg van;
de wond genas niet

A

the wound did not heal

90
Q

berkenboomwit

A

birch tree white

91
Q

sierlijke

A

graceful

92
Q

met automatische schakeling

A

with automatic switching

93
Q

koppelingspedaal

A

clutch pedal

94
Q

handbediende koppelingshendel

A

manual clutch lever

95
Q

op voorhand

A

in advance

96
Q

Lichamelijke geschiktheid

A

Physical fitness

97
Q

lijden aan

A

suffer from

98
Q

Kennis en rijvaardigheid

A

Knowledge and driving skills

99
Q

afleiden (leidde af, heeft afgeleid)
1 wegleiden: de bliksem afleiden; iem. afleiden (zijn opmerkzaamheid storen)
2 verstrooien; = ontspannen
3 de oorsprong verklaren uit

A

to distract, deduce

deduce (deduced, deduced)
1 divert: divert the lightning; iem. to distract (disturb one’s attention)
2 to scatter; = relax
3 explain the origin from

100
Q

afstellen

A

to fine tune

101
Q

zopas

A

recently

102
Q

Keuringsbureau Motorvoertuigen

A

Motor Vehicle Inspection Office