Rijbewijs 1: Voertuig en rijbewijs Flashcards

(102 cards)

1
Q

het grondgebied

terrein waarover een staat, persoon enz. gezag uitoefent

A

territory

territory over which a state, person, etc. exercises authority

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

op de avond van wettelijke feestdagen

A

on the evening of legal holidays

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

voorzien
voorzag, heeft voorzien

De banden van een voertuig mogen alleen van sneeuwkettingen worden voorzien bij sneeuw of ijzel. De wet voorziet geen bepaalde periode.

A

to provide/to forecast or anticipate

The tires of a vehicle may only be fitted with snow chains in snow or ice. The law does not provide for a specific period.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verhelpen (=zorgen voor)
verhielp, heeft verholpen

Hij vond een oplossing en verhielp het probleem.

A

to remedy

He found a solution and remedied the problem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

in de eerste behoeften voorzien

A

provide for the first needs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

daarin heeft de wet niet voorzien = dit is niet wettelijk geregeld

A

the law has not provided for this (= this is not regulated by law)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

dadelijk

dadelijke hulp
Kom dadelijk naar hier!

A

immediate

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een bestuurder die achteruit rijdt moet de veiligheidsgordel niet dragen.

A

A driver reversing should not wear the seat belt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

gebreveteerd rijschoolinstructeur

A

certified driving school instructor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

de MTM van de sleep (auto + aanhangwagen)

A

the GVM of the tow (car + trailer)

tow (буксир)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

achterstevoren

je hebt je trui achterstevoren aan

A

backwards

you have your sweater on backwards

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

op de voorstoel plaatsen

A

put in the front seat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

uitgeschakeld

A

turned off

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vrijgesteld van de …

A

exempt from the …

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

personen met een medische vrijstelling.

A

persons with a medical exemption.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de insnijding van de banden

A

the incision of the tires

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de tekening van de hoofdgroeven moet ten minste 1,6 mm diep zijn;

A

the drawing of the main grooves must be at least 1.6 mm deep;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

in de meeste banden zijn slijtage-indicatoren aangebracht;

A

wear indicators are fitted in most tires;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

het linnen mag op geen enkele plaats zichtbaar zijn.

A

the linen must not be visible in any place.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

heringesneden banden

A

re-cut tires

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de bandenspanning (bandendruk)

A

tire pressure

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

overschrijden
(overschreed, heeft overschreden)

zijn bevoegdheid overschrijden

A

to exceed

to exceed one’s authority

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

spijkerbanden

A

studded tires

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

rijstrook - rijstroken

A

lane (s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
zijn bestemd voor
are meant for
26
snelheidsplaat
speed plate
27
autosnelweg
motorway
28
van bespannen voertuigen
of stretched vehicles
29
met een onbeperkt vermogen
with unlimited power (мощностью)
30
onderbreken (onderbrak, heeft onderbroken) middenin afbreken: zijn werk onderbreken in de rede vallen
``` to interrupt (interrupted, has interrupted) ``` abort in the middle: interrupt his work interrupt
31
afbreken (brak af, heeft, is afgebroken) 1 door breken scheiden: een woord afbreken =een of meer lettergrepen ervan op de volgende regel zetten 2 door breken gescheiden worden; = breken 3 ontleden van samengestelde scheikundige verbindingen 4 plotseling ophouden met: de onderhandelingen afbreken 5 slopen, omverhalen 6 afkammen: iem. afbreken
``` break down (broke off, has, has broken down) 1 break apart: break a word = put one or more syllables of it on the next line 2 separated by breaking; = break 3 decomposition of compound chemical compounds 4 suddenly quit: break off the negotiations 5 demolish, knock down 6 combing: iem. breaking down ```
32
de randvoorwaarde | bijkomstige voorwaarde waaraan voldaan moet zijn
boundary condition | ancillary condition that must be met
33
het jobdoelwit -(witten)
job target
34
geschikt voor de job schikken (schikte, heeft geschikt) 1in orde brengen 2 een conflict tot een oplossing brengen, doordat iedereen wat toegeeft 3 ordenen; stoelen om de tafel schikken 4 zich schikken in iets berusten 5 gelegen komen: schikt vanmiddag drie uur je?
suitable for the job to arrange (arranged, has arranged) 1 put in order 2 resolve a conflict, because everyone admits something 3 arranging; arrange chairs around the table 4 to settle in resignation 5: does three o'clock suit you this afternoon?
35
het woonwerkverkeer
commuting
36
``` te inzetten (zette in, heeft ingezet) 1. te plaatsen in; tussenin voegen 2. bij een verkoop het eerste bod doen 3. op het spel zetten: geld inzetten 4. beginnen 5. aanheffen 6. in actie brengen: troepen inzetten; zich inzetten (=opkomen voor) ```
to deploy 1. to be placed in; insert in between 2. Make the first offer at a sale 3. stake: bet money 4. Begin 5. preamble 6. put into action: deploy troops; to commit (= stand up for)
37
aanleren (leerde aan, heeft aangeleerd) zich door leren eigen maken: een taal aanleren
to teach mastery by learning: learning a language
38
zich eigen maken
to assimilate
39
omruilen (ruilde om, heeft omgeruild) voor iets anders in ruil geven
exchange | give in return for something else
40
behalen (behaalde, heeft behaald) acquire (with effort) rijbewijs te BEHALEN
achieve ``` to gain (with effort): to gain a victory OBTAIN driver's license ```
41
dankzij
thanks to
42
je leert jezelf goed in te schatten
you learn to assess yourself correctly
43
om het examen af te leggen
to take the exam
44
Bevelen van de bevoegde personen
Orders from the authorized persons
45
de gevaarherkenningstest
hazard perception test
46
schat je competenties in
estimate your competences
47
tikken (tikte, heeft getikt) typen (typte, heeft getypt) tik de naam
нажать набор текста введите имя
48
in de zoekbalk
в строке поиска
49
Als uniek aanspreekpunt (single point of contact) voor jouw thema het aanspreekpunt
В качестве уникальной точки контакта (единой точки контакта) для вашей темы
50
de eindejaarstoelage toelage (de; v(m); meervoud: toelagen, toelages) 1. aan een salaris toegevoegd bedrag 2. financiële ondersteuning: studietoelage
End-of-year bonus allowance (the; v (m); plural: allowances, allowances) 1. Amount added to a salary 2. financial support: study grant
51
Je hebt kennis van wijkenbeleid.
You have knowledge of neighborhood policy.
52
Je hebt kennis van wijkenbeleid. | Je hebt kennis van project- en programmamanagement.
You have knowledge of neighborhood policy. | You have knowledge of project and program management.
53
Je kunt belangen van mensen vlot op elkaar afstemmen.
You can easily coordinate people's interests.
54
je komt dan terecht op het overzicht van die opleiding
you will then end up on the overview of that program
55
sociale vaardigheden
social skills
56
de juiste insteldheid
the correct setting
57
Ik maak graag een planning op.
I like to make a schedule.
58
lokale ontwikkeling
local development
59
het hoofdstuk per hoofdstuk
chapter by chapter
60
de vordering (en) 1) vooruitgang; voortgang 2) (juridisch) eis
progress/claim
61
de opslag (en) 1) verhoging van loon, prijs 2) het opslaan van goederen, gegevens
storage 1) raise 2) storing goods, data, etc.
62
Volstaat dat niet, ...
If that is not enough...
63
het voertuig
vehicle
64
op verzoek van elk bevoegd persoon zoals politie en douanebeambten
at the request of any authorized person such as police and customs officers
65
de beambte (meervoud: beambten) ambtenaar in lage rangen
officer officer in low ranks
66
de bromfiets
the moped
67
rijdieren, als ze begeleid worden door een ruiter van minstens 21 jaar
mounts, if accompanied by a rider of at least 21 years old
68
trekdieren, lastdieren of rijdieren of vee die niet-ingespannen zijn
тягловые животные, вьючные животные, ездовые животные или домашний скот, которые не запряжены - draft animals, pack animals or mounts or livestock that are not harnessed
69
van hoogstens
of at most = not exceeding
70
ten hoogste
at most
71
cilinderinhoud
cylinder capacity
72
maximaal vermogen van
a maximum power of
73
vermogen-gewichtsverhouding
power-to-weight ratio
74
van auto's voor bezoldigd vervoer van personen (taxi's)
of cars for paid transport of persons (taxis)
75
met een onbeperkt vermogen
with unlimited power
76
bezoldigd
paid
77
de aanhangwagen
trailer
78
het samenstel
the assembly
79
automatische versnellingsbak (de)
the automatic gearbox
80
de automatische versnelling
automatic transmission
81
de plaatsbepaling
position determination
82
eenzaam
lonely
83
zelfszaam
self-reliant
84
invuloefening; sleepoefening
exercise
85
slepen
tow
86
weglaten
omit
87
Ik leg het lepeltje vlak naast het kopje. Ik leg het lepeltje er vlak naast.
I put the spoon right next to the cup. I put the spoon right next to it.
88
We informeren naar de cursus Nederlands.
We inquire about the Dutch course.
89
genezen (genas, heeft, is genezen) 1 herstellen, beter worden: genezen van een ziekte; (figuurlijk) daar was hij al snel van genezen = hij had er al snel genoeg van; de wond genas niet
the wound did not heal
90
berkenboomwit
birch tree white
91
sierlijke
graceful
92
met automatische schakeling
with automatic switching
93
koppelingspedaal
clutch pedal
94
handbediende koppelingshendel
manual clutch lever
95
op voorhand
in advance
96
Lichamelijke geschiktheid
Physical fitness
97
lijden aan
suffer from
98
Kennis en rijvaardigheid
Knowledge and driving skills
99
afleiden (leidde af, heeft afgeleid) 1 wegleiden: de bliksem afleiden; iem. afleiden (zijn opmerkzaamheid storen) 2 verstrooien; = ontspannen 3 de oorsprong verklaren uit
to distract, deduce deduce (deduced, deduced) 1 divert: divert the lightning; iem. to distract (disturb one's attention) 2 to scatter; = relax 3 explain the origin from
100
afstellen
to fine tune
101
zopas
recently
102
Keuringsbureau Motorvoertuigen
Motor Vehicle Inspection Office