Rol vd FI Flashcards

(40 cards)

1
Q

financiele instellingen

A

zijn belangrijk voor de economie. Ze helpen mensen en bedrijven hun geld te beheren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Kredietinstellingen

A

zoals banken (BNP, ING, AXA) – nemen spaargeld aan en geven leningen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kredietgevers

A

geven leningen zoals hypotheken of afbetalingen. (Cetelem, Cofidis)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kredietbemiddelaars

A

zoeken krediet voor klanten, maar geven het niet zelf. (Hypotheek, winkel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verzekeringsmaatschappijen

A

bieden verzekeringen aan (brand, diefstal, auto, …). (AG insurance, AXA)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rol van banken als tussenpersonen

A
  • Verzamelen spaargeld van consumenten/ bedrijven.
  • Verstrekken leningen (hypotheken, persoonlijke en zakelijke leningen).
  • Vergemakkelijken van het betalingsverkeer: betaalrekeningen, creditcards, onlinebankieren.
  • Stimuleert economische groei.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Rol van de beurs (zoals Euronext Brussel)

A
  • Marktplaats voor aandelen en obligaties.
  • Bedrijven halen kapitaal op via aandelen.
  • Beleggers kunnen investeren en snel verkopen (liquiditeit).
  • Prijsbepaling van financiële producten gebeurt door vraag en aanbod
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe wordt de prijs op de beurs bepaald?

A

Beurzen dragen ook bij aan prijsvorming ban financiële instrumenten, de prijzen vanaandelen en obligaties worden bepaald door vraag en aanbod.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Debetrente

A

Rente die de lener betaalt aan de bank op een lening. eenvergoeding voor het risico dat de bank loopt door geld uit te lenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De hoogte van deze rente kan bepaald worden door volgende factoren

A
  • Kredietwaardigheid van de lener
  • Looptijd van de lening
  • Marktomstandigheden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Crediterente

A

Rente die de bank betaalt aan spaarders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Rentemarge

A

Verschil tussen debetrente en creditrente. Belangrijke bron vanbankwinst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

De rentemarge kan beïnvloed worden door verschillende factoren

A
  • Concurrentie
  • Economische omstandigheden
  • Beleid van de centrale bank → vb. kasreservecoëfficiën
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

De ECB kan de rente verlagen, terwijl de rente op overheidsschuld stijgt, omdat het om twee verschillende soorten rente gaat.

A

Langetermijnrente, Korte termijnrente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Langetermijnrente

A

wordt bepaald door vraag en aanbod. Door hoge overheidsuitgaven, zoals militaire investeringen, is het aanbod groter dan de vraag, wat de rente doet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Korte termijnrente

A

wordt door de ECB zelf vastgesteld. Die beslist op basis van analyses van inflatie en economische groei. Dus zelfs als de marktrente stijgt, kan de ECB de beleidsrente verlagen om de economie te stimuleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Tegengestelde rentebewegingen beïnvloeden

A
  • Spaarboekjes: lagere rente door ECB.
  • Hypotheken en bedrijfsobligaties: hogere rente door stijgende langetermijnrente.
  • Woningprijzen: stijgen minder door duurdere leningen.
  • Termijnrekeningen: rente blijft stabiel of stijgt.
18
Q

Wie doet het goed of slecht in zo’n renteklimaat dan?

A

Stijgende langetermijnrente en daling in kortetermijnrente

19
Q

Banken

A

doen het goed: ze betalen minder rente op spaargeld, maar kunnen wel uitlenen tegen hogere langetermijnrente → meer winst.

20
Q

Vastgoedaandelen

A

doen het slecht: hogere leenkosten én lagere waarde van hun vastgoed door stijgende rente.

21
Q

Nutsbedrijven

A

doen het minder goed: ze lijken op obligaties en worden dus ook geraakt door stijgende rente.

22
Q

Schuldenrijke bedrijven

A

presteren slechter: hun rente-uitgaven stijgen.

23
Q

Verwachte effecten

A
  • Sterkere euro door kapitaalinstroom naar Europa.
  • Goedkopere grondstoffen omdat ze in dollar verhandeld worden.
  • Minder export naar de VS door duurdere euro.
24
Q

Financiële instellingen bieden deze diensten aan

A

Betalingsverkeer: zoals betaalrekeningen, creditcards en online bankieren.

Beleggingsadvies: hulp bij investeren voor particulieren en bedrijven.

Verzekeringen: bescherming tegen financiële risico’s en onverwachte gebeurtenissen.

25
Budgettair beleid van de overheid
Via begroting, schuldbeheer en beleidsstrategieën bevordert de overheid economische stabiliteit en groei.
26
Overheidsbegroting
overzicht van inkomsten en uitgaven per jaar. Moeilijk door economische voorspellingen, politieke keuzes en prioriteiten. Vb. België had in 2024 een tekort van 4,5% van het BBP door vergrijzing en hogere rentelasten.
27
Overheidsschuld
alle leningen om tekorten te financieren
28
Schuldgraad = schuld / BBP
Hoog → grotere kwetsbaarheid, slechtere kredietwaardigheid Laag → meer stabiliteit en vertrouwen
29
Budgettair beleid bij verschillende economische situaties: Procyclisch
Groei → overheid verhoogt uitgaven en verlaagt belastingen (stimuleert groei). Krimp → overheid verlaagt uitgaven en verhoogt belastingen (versterkt krimp).
30
Anticyclisch
Groei → overheid verlaagt uitgaven en verhoogt belastingen (voorkomt oververhitting). Krimp → overheid verhoogt uitgaven en verlaagt belastingen (stimuleert economie).
31
Automatische stabilisatoren
Krimp → meer werkloosheidsuitkeringen, minder belastinginkomsten → stimuleert economie. Groei → meer belastinginkomsten, minder werkloosheidsuitkeringen → remt economie.
32
Betalingsbalans
overzicht van alle transacties tussen een land en het buitenland in een bepaalde periode, belangrijk voor economische gezondheid en beleid.
33
Lopende rekening (productie en inkomens)
Goederenrekening: import en export van goederen. Dienstenrekening: import en export van diensten. Inkomensrekening: betalingen voor productiefactoren.
34
Kapitaalrekening (financiële transacties)
Internationale beleggingen. Internationale kredietverlening (leningen). Directe investeringen door buitenlandse bedrijven.
35
Saldo
som van lopende en kapitaalrekening; toont netto betalingen aan of ontvangsten van het buitenland.
36
Oorzaken van onevenwicht op de betalingsbalans: Verschillen in concurrentiekracht
Sterke concurrentieposities zorgen vaak voor overschotten, zwakke voor tekorten. Voorbeeld: Duitsland en Zuid-Korea hebben door technologische innovaties een sterk concurrentievermogen en dus overschotten.
37
Oorzaken van onevenwicht op de betalingsbalans
Te veel lenen uit het buitenland met hoge rentes, hoge schulden en tekorten, minder investeringen, groeiproblemen. Veel importeren. Te veel exporteren en zo handel voor andere landen onmogelijk maken. Financiële factoren: groei kredietverlening en huizenprijzen Onverwachte schokken: recessies, natuurrampen, Covid, oorlog Oekraïne verstoren de balans.
38
Gevolgen van onevenwicht op de betalingsbalans. Economische instabiliteit
Inflatie Werkloosheid Wisselkoersschommelingen Hoge overheidsschulden kan de kredietwaardigheid beschadigen
39
Mogelijkheden voor herstel van de betalingsbalans: Beleidsmaatregelen
export stimuleren, import verminderen, buitenlandse investeringen aantrekken, arbeids- en productmarkthervormingen. vb China: stimuleert binnenlandse consumptie met subsidies, ondersteunt lokale overheden via schuldenherfinanciering. VS: gebruikt handelstarieven om import te beperken en binnenlandse productie te stimuleren. Europa: voert bezuinigingen uit en krijgt steun van ECB en IMF voor schuldverlaging. Japan: versoepelt monetair beleid en verhoogt overheidsuitgaven om economie en export te stimuleren. Duitsland: stimuleert export van technologie en auto’s. Griekenland: voert structurele hervormingen door voor betere concurrentiepositie na eurocrisis.
40