se3 h6-7-8.1 Flashcards

(51 cards)

1
Q

afschrijving

A

jaarlijks waardevermindering van kapitaalgoederen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bedrijfskolom

A

bedrijven die na elkaar aan een product meewerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kapitaalintensief

A

meer met machines dan mensen geproduceerd word

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

arbeidsintensief

A

meer met mensen dan machines word geproduceerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

productiefactoren

A

de middelen die je nodig hebt om iets te produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

toegevoegde waarde

A

producten die meer waard worden omdat bedrijven ze bewerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

afzet

A

aantal producten die je verkoopt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

bedrijfskosten

A

kosten om een bedrijf te laten functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

brutowinst

A

overhoud van de omzet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

brutowinstopslag

A

verkoopprijs te berkenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

btw

A

belasting die de winkelier moet optellen bij de verkoopwaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

consumentenprijs

A

de prijs inclusief btw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

omzet

A

total bedrag dat je ontvangt van het verkoopproduct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

abstracte markt

A

Alle vraag en aanbod van een product

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

concrete markt

A

plaats waar bepaalde tijden goederen verhandeld worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

evenwichtsprijs

A

prijs waar vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wet van vraag en aanbod

A

prijs vraag en aanbod op elkaar reageren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

arbeidsproductiviteit

A

productie per person in een bepaalde tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

maatschappelijke opbrengsten

A

positive gevolgen van productie voor de samenleving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

maatschappelijke verantwoord ondernemen

A

bedrijven houden rekening tijdens de productie met de mens en milieu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

productiecapiciteit

A

maximale hoeveelheid dat een bedrijf kan produceren

22
Q

vaste kosten

A

kosten die gelijk blijven

23
Q

variabele kosten

A

kosten die veranderen als je meer of minder produceert

24
Q

collectieve goederen

A

voorzieningen waar burgers gebruik van kunnen maken die betaalt word door de overheid

25
collectieve sector
de overheid en instellingen voor de sociale zekerheid
26
innovatie
ontwikkelen van nieuwe productie methodes
26
marktwerking
aanbieders van producten cocurreren met elkaar op kwaliteit en prijs
27
particuliere sector
bedrijven proberen Winst temaken met de verkoop van goederen of diensten
28
privatisering
de overheid verkoopt een dienst of activities aan de particuliere sector
29
actieven
mensen die hun eigen inkomen verdienen
30
sociaal minimum
vastgesteld bedrag die je minimum per maanden nodig hebt om the leven
31
sociale voorzieningen
uitkeringen die de overheid met belastingsgeld betaald
32
solidariteitsbeginsel
iedereen met een inkomen die een deel weggeven voor mensen zonder
33
volksverzekering
uitkering waar iedereen recht op heeft
34
werknemersverzekering
uitkering voor mensen die werken of hebben gewerkt
35
directe belastingen
belastingen die je rechtstreeks aan de overheid betaald
36
draagkrachtbeginsel
bij de belasting word rekening gehouden met je inkomen
37
indirecte belastingen
belastingen zoals btw die verwerkt zijn in de prijs
38
inkomstenbelasting
belastingen die iedereen over zijn inkomen moet betalen
39
motorrijtuigenbelasting
wegen belasting je betaalt omdat je in bezit bent van een auto
40
niet belastingontvangsten
andere inkomsten van de overheid zoals boetes
41
profijtbeginsel
je betaald als je ergens gebruik van maakt
42
vennootschapsbelasting
belasting die bv's en nv's betalen over hun winst
43
begrotingsoverschot
de uitgaven zijn lager Dan de verwachte inkomsten
44
begrotingstekort
de uitgaven zijn hoger Dan de verwachte inkomsten
45
rijksbegroting
verwachte inkomsten en uitgaven van het rijk in het komende jaar
46
staatsschuld
schuld van de overheid die ontstaan is door geld the lenen in Alle jaren met een begrotingstekort
47
betalingsbalans
overzichten van Alle uitgaven uit het buitenland
48
nationaal inkomen
Alle inkomens van de inwoners van een land bij elkaar opgeteld
49
open economie
land die een Groot deel nationaal inkomen verdient
50
wederuitvoer
goederen worden onbewerkt doorverkocht aan het buitenland