semester 2 vocabulary Flashcards
(47 cards)
1
Q
schermtechnologie
A
screening technology
2
Q
elektronische apparaten
A
devices
3
Q
gastheer
A
host
4
Q
proper
A
clean
5
Q
overstap
A
transit
6
Q
opeenvolgend
A
consecutive
7
Q
properheid
A
cleaniness
8
Q
verfrissende ervaring
A
invigorating experience
9
Q
aan boord gaan
A
boarding
10
Q
platform van vliegveld
A
apron
11
Q
opruiming
A
clearance
12
Q
overdekte brug om aan boord van vliegtuig te stappen
A
airbridge
13
Q
federaal
A
federal
14
Q
luchtvaartmaatschappij
A
holding
15
Q
codes
A
codes
16
Q
schip of ferry
A
ship/ferry
17
Q
lagekostenmaatschappij
A
low-cost airline
18
Q
een huurwagen
A
a rented car
19
Q
een touringcar
A
a coach
20
Q
liften
A
hitch-hike
21
Q
trein
A
train
22
Q
stewardessen die de weg naar je stoel wijzen
A
flight attendants giving directions to your seat
23
Q
paspoorten
A
passports
24
Q
paspoortfoto’s
A
passport photos
25
achteroverleunende stoelen
reclining seats
26
rolgordijnen
blinds
27
het vliegtuig verlaten
leaving the plane
28
mensen die zo snel mogelijk van het vliegtuig willen eens geland
travelators
29
instappen
getting aboard
30
reisziekte
motion sickness
31
oversteek
crossing
32
kajuit
cabin
33
aangrenzende badkamer
en suite bathroom
34
hoofddek
main deck
35
ontschepen
disembark
36
wanneer de check in vertraagd is
hold-up
37
economieklasse
economyclass
38
het eiland verkennen
getting around the island
39
voorschot
deposit
40
tijdstabel
timetable
41
onbeperkt aantal kilometers
unlimited mileage
42
de eerste lift nemen
catch the first lift
43
een lift nemen
thumbing a lift
44
geen-rook zone
no-smoking compartment
45
restauratiewagon
restaurant car
46
tsjokkend geluid
chugging noise
47
