Simple Words Flashcards
1
Q
Als
A
As
2
Q
onze
A
Our
3
Q
die
A
those
4
Q
scherp
A
sharp
5
Q
oog
A
eye
6
Q
bekend
A
known
7
Q
praktisch
A
practical
8
Q
zoals
A
�as
9
Q
ons
A
�Our
10
Q
zet
A
�Put
11
Q
denk
A
�think
12
Q
mee over
A
�Think about
13
Q
om
A
�To
14
Q
wateroverlast
A
�Flooding
15
Q
ondere
A
�under
16
Q
andere
A
�Other
17
Q
door
A
�By
18
Q
slimmer
A
�Smarter
19
Q
gebruik
A
�Use
20
Q
inzet
A
�Deployment
21
Q
afval
A
�Waste
22
Q
binnen
A
�Inside
23
Q
buiten
A
�Outside
24
Q
Vertalen
A
�Translate
25
heldere
�Clear
26
op
�At
27
behoeften
�Needs
28
binnen
�Inside
29
buiten
�Outside
30
delen
�Share
31
deze
�This
32
omzetten
�convert
33
Aangaan
�Contracting
34
aan
�To
35
bestaat
�consists
36
uit
�From
37
gedreven
�Driven
38
samen
�Together
39
kennis
�Knowledge
40
door heel
�Throughout
41
Binnen
�Within
42
krijg
�Get
43
geven
�Give
44
bij
�At
45
zomaar
�Just like that
46
zit
�Sit
47
manier
�way
48
beste
�Dear
49
onze
�Our
50
halen
�Get
51
beperk
�Limit
52
zich
�Itself
53
tot
�To
54
zet
�Put
55
buiten
�Outside
56
Hierdoor
�As a result
57
maand
�Month
58
jezelf
�Yourself
59
ervaring
�Experience
60
binnen
�Within
61
staat
�State
62
ervaring
�Experience
63
beheersing
�Mastery
64
taal
�Language
65
geschrift
�Writing
66
staat
�State
67
basis
�Basic
68
behoefte
�Need
69
kansen
�Opportunities
70
tussen
�Between
71
niveaus
�Levels
72
binnen
�Inside
73
buiten
�Outside
74
helder
�Clear
75
Tussen
�Between
76
maand
�Month
77
afhankelijk
�Depending
78
ervaring
�Experience
79
ontvangt
�Receive
80
boven
�Above
81
uitbetalen
�Pay out
82
vrije
�Free
83
op
�At
84
of
�Or
85
ruim
�Well
86
vergoeding
�Compensation
87
Samen
�Together
88
zorgen
�Take care
89
bijna
�Almost
90
echte
�Real
91
tot
�To
92
deze
�This
93
vindt
�Find
94
eigen
�Own
95
vragen
�Questions
