sociologie alles Flashcards

(207 cards)

1
Q

Zuil

A

soort omkadering van leden die vanaf geboorte tot graf via een netwerk van organisaties allemaal dezelfde levensbeschouwing dragen, en ook dezelfde politieke partij daarbij dragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

conformisme

A

binnen de lijnen werken ook al zit het tegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

internalisering/verinnerlijking

A

Het eigen maken van wat eerst ik vreemd was

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ruimte van stromen

A

De verbinding tussen mensen die niet fysiek is, zoals internet en wereldwijde financiele markten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

sociale laag/stratum

A

groep van sociale posities binnen de objectieve sociale ongelijkheid die ongeveer op dezelfde plek zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

tegen/contracultuur

A

dominante opvattingen binnen tegencultuur gaan in tegen de dominante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

excuusregelingen

A

ingebrugerde verklaringen die het momentaan niet inlossen van een verwachting op een sociaal aanvaardbare manier verontschuldigen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

secundaire socialisatie

A

het onderwijs, gericht op een formele manier van het bijbrengen van vaardigheden en kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

sociale relatie/verhouding/betrekking

A

de sociale handelingen van 1 of meer actoren raken met elkaar verweven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verworven positie

A

positie waarvoor een individu zich heeft ingespannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

cultuurconflict

A

een conflict tussen geinstitutionaliseerde opvattingen binnen een sociaal verband

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

affectief handelen

A

onder invloed van momentane impulsen en gemoedstoestanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verstehen

A

WEBER
we moeten het betekenisvolle handelen van individuelen actoren en de daaruit volgende sociale betrekking begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

anticiperende socialisatie

A

vooraf leren met het oog op gewenste lidmaatschap van sociaal verband waarbinnen men door kan leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Gezag/autoriteit

A

WEBER
1. legaal gezag
2. traditioneel gezag
3. charistmatisch gezag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

modern kapitalisme, marx

A

het productief maken van geld door koopwaren te fabriceren en die vervolgens tegen geld te verruilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

sociale stratificatie

A

de opdeling vd maatschappij vanuit het oogpunt vd sociale ongelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

sociale tijdsdiagnose

A

in welke tijd leven wij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

waardegeneralisatie

A

Het proces waarbij waarden algemener en inclusiever worden, zodat verschillende groepen in de samenleving ze kunnen delen en sociale integratie bevorderd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

symbolisch geweld

A

Manieren waarop waarden, normen of symbolen geweld of ongelijkheid rechtvaardigen en normaliseren, waardoor onderdrukking of dominantie wordt geaccepteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Heerschappij

A

WEBER
stabiele machtsverhoudingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

rolconformiteit

A

Het voldoen aan de verwachtingen en gedragsregels die horen bij een specifieke sociale rol binnen een bepaalde context of positie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Commodificatie

A

producten die vroeger zelf geproduceerd werden worden nu als koopwaar verkocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

rollenconflict

A

Een situatie waarin een persoon tegenstrijdige verwachtingen moet vervullen die verbonden zijn aan één of meerdere sociale rollen. Dit kan leiden tot spanning of stress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Functie, parson
Het positieve gevolg ven een sociaal fenomeen in brede zin
26
role taking
het opnemen van een geinstitutionaliseerde rol
27
reificatie
het zien van een begrip als een levend iets
28
Sociale orde, Durkheim
Bestaan van; -sociale solidariteit -sociale cohesie -sociale integratie -collectief bewustzijn
29
verklarend begrijpen
het formuleren van te begrijpen zinsamenhangen van beweegredenen en intenties die het geobserveerde handelen verklaren
30
moreel individualisme
Een benadering waarbij het individu centraal staat als de ultieme bron van morele waarde, en persoonlijke vrijheid en verantwoordelijkheid worden benadrukt boven groepsnormen of tradities.
31
geselschaft
Een samenlevingstype gebaseerd op formele, rationele en onpersoonlijke relaties, zoals in moderne steden en economieën.
32
waarderationeel handelen
het consequent nastreven van een hoger doel zonder rekening te houden met neveneffecten
33
sociale structuur
een selectieve inperking van de handelingsmogelijkheden van sociale actoren een globale richtingaanwijzer vh samenhandelen
34
bovenindividueel
collectief karakter
35
subcultuur
collectief gedeelde opvatting die deels verschilt van de meerderheidscultuur
36
collectieve actor
individu handelt in naam van
37
2e modernisering
veronderstellingen van de 1e modernisering verliezen hun vanzelfsprekendheid
38
spiegelzelfbeeld
de blik vd ander fungeert als een spiegel waarin men zichzelf kan ontwaren
39
idealisering
een groep schrijft zichzelf hoogstaande eigenschappen toe
40
rolattributen
verwachtingen over het uiterlijk en het karakter van positiebekleders
41
grand theory
een totaal theorie van het sociale
42
gegeneraliseerde afhankelijkheid
we zijn van heel veel gespecialiseerde ambtenaren afhankelijk
43
Thomas theorema
wanneer mensen iets aannemen voor waar, ernaar gaan handelen en deze dus werkelijke gevolgen hebben voor deze situaties
44
1e modernisering
overgang van agrarische samenleving naar moderne industriele maatschappij
45
hermeneutische visie
nadruk op interpreteren
46
ruimte van plaatsen
geheel van gescheiden geografische plaatsen waarbinnen mensen met elkaar omgaan obv fysieke aanwezigheid
47
Status/prestigeladder
de verdeling van de mensen obv subjectieve zaken
48
sociale rol
geheel van verwachtingen over het handelen van een positiebekleder
49
rebellie
Een reactie op maatschappelijke druk waarbij iemand zowel de culturele doelen als de institutionele middelen verwerpt en deze vervangt door alternatieve doelen en middelen
50
culturele omnivorisering
het bestaan van mensen die een bredere cultuursmaak hebben
51
conflict vs consensus
Conflictbenadering: Focus op machtsstrijd en ongelijkheid, waarbij groepen concurreren om middelen en privileges (bv. Marx). Consensusbenadering: Focus op gedeelde waarden en samenwerking, die zorgen voor sociale orde en stabiliteit (bv. Durkheim).
52
rolambivalentie
het bestaan van tegenstrijdige normatieve verwachtingen binnen een rol
53
Symbolische interactie
BLUMER deelnemers beschouwen hun eigen gedragingen en die van anderen als betekenisgeladen en zinvol
54
sociaal
een relatie tussen twee of meer mensen; conflict en harmonie, positief en negatief
55
paradox van de sociale verbeeldingskracht
Het inzien dat een probleem groter is dan enkel jezelf, maar daardoor inzien dat je het ook niet zelf kan veranderen
56
zelfreferentialiteit
binnen samenhandelen refereert ieder nieuw element aan eenzelfde soort element
57
theoretische referentiekader
een globale visie op de basiselementen van het sociale en hoe deze bestudeerd moeten worden
58
Arbeiden
MARX ingrijpen op de natuur, haar productief maken met het oog op verdere verwerking
59
positiebekleder
individu die sociale positie bezit
60
collectief bewustzijn/ conscience collective
het geheel van overtuigingen en gevoelens dat gedeeld wordt door een sociaal verband
61
democratische opvoedingsstijl
opvoedingsstijl met veel overleg en weinig bevelen
62
Functionele differentiatie
het uiteenvallen van de maatschappij in sociale eenheden die samen 1 maatschappelijke functie vervullen
63
sociale cohesie
sociale samenhang
64
dramaturgisch perspectief
Het spelen van sociale rollen
65
sociologisme, Durkheim
de neiging om al het persoonlijke handelen te verklaren vanuit het sociale
66
Anomie, Merton
de geinstitutionaliseerde normen die mogelijke middelen voor het bereiken van een waarde/ doel reguleren, waardoor doelrationele logica de overhand krijgt
67
sociale differentiatie
het bestaan van verschillen tussen sociale eenheden die adhv eenduidige principe kunnen worden gedefinieerd
68
zelfdwang
je eigen emoties controleren reflexief automatisch zonder besef
69
Manifeste functie
een bedoeld gevolg van een functie
70
Conflictsociologie
Het bestaan van sociale ongelijkheid die bestaat in onder/ en bovengeschikten, waardoor zij tegengestelde belangen hebben
71
Sociale orde, Weber
actoren orienteren zich wederzijds op elkaar, waardoor samenwerken ontstaat
72
samenhandelen/joint action, blumer
een lopend proces van aan elkaar aanpassen of op elkaar afstemmen vd handelingen op elkaar
73
structurele verandering
een duurzame ontwikkeling/evolutie die gevolgen heeft vh globale functioneren en de algemene orde van een sociaal verband
74
Rolhandelen
Het gedrag dat mensen vertonen om te voldoen aan de verwachtingen die horen bij een specifieke sociale rol
75
Sociale feiten
DURKHEIM Volgens Émile Durkheim zijn dit patronen van denken, voelen en handelen die extern aan het individu bestaan en een dwingende invloed uitoefenen op gedrag. sociale feiten beschouwen als dingen en als het eigenlijke studieobject vd sociologie het sociale is een eigenstandige werkelijkheid die het menselijk denken en handelen sterk domineert
76
3 dominante referentiekaders
conflictsociologie Marx Sociocentrisme Durkheim actorcentrisme Weber
77
maatschappelijke functies
algemene opgaven waarvoor iedere samenleving zichzelf gesteld ziet
78
actorcentrisme
mensen beschikken over zelfbewustzijn en vrije wil en zullen daarom id regel vanuit zelfgekozen beweegredenen/intenties handelen
79
gemeinschaft
sociaal verband waarbinnen grote samenhorigheid is, bestaande uit wederzijdse betrokkenheid bloedgemeenschap plaatsgemeenschap geestesgemeenschap
80
Rol, Goffman
het zo geloofwaardig mogelijk laten lijken dat je je rol kan
81
methodologisch individualisme
bij het bestuderen van het sociale moeten we de verklaring op het niveau van het individuele betekenis geladen handelingen worden gevonden
82
functie
In de sociologie verwijst een functie naar de bijdrage die een sociaal verschijnsel, institutie of gedrag levert aan het voortbestaan en de stabiliteit van de samenleving. Voorbeeld: Onderwijs heeft de functie om kennis over te dragen en sociale normen te versterken.
83
rollenstel
het geheel van rollen dat de focuspositie in een positieveld te spelen heeft, onderdeel van positieveld
84
innovatie/Deviantie
individu dat ze efficient mogelijk een doel najaagt, desnoods op illegale manier. Ontstaat vaak als er een sterk algemene waarde is, maar weinig middelen om die te bereiken
85
Perverse gevolgen
Het tegenovergestelde van wat werd beoogd
86
afhankelijksverhoudingen/ sociale bindingen
-cognitieve binding -economische binding -politieke binding -affectieve binding
87
Homo economicus
Het egoistisch individu dat zijn eigenbelang nastreeft
88
defamiliarsering
een stukje sociale realiteit wordt enigzins onvertrouwd
89
sociale orde marx
synoniem voor klassenconflict
90
productiewijze
Concrete manier waarop economische waarde wordt gecreerd
91
Geinstitutionaliseerde cultuur
overtuigingen waarden en normen die een bovenindividueel voorgegeven en dwingend karakter bezitten
92
glazen muur
vrouwen worden door vooroordelen/stereotypen geduwd id richting van slechter betaalde banen
93
facadegebied
plek waar men hun rol speelt
94
Rollenincongruentie
Een mismatch tussen rolverwachting en de persoonlijke kenmerken van een persoon
95
backstage
een voor publiek afgesloten plaats
96
maatschappelijke dedifferentiatie
de harde grenzen van functiesystemen eroderen
97
essentialisme
Essentialisme in de sociologie verwijst naar het idee dat sociale categorieën (zoals geslacht, etniciteit, klasse, of cultuur) gebaseerd zijn op vaste, onveranderlijke eigenschappen die inherent zijn aan de leden van die categorie.
98
normatieve verwachtingen
wanneer er een overtreding is is er geen leerbereidheid en wordt vastgehouden aan de verwachtingen
99
probablistische visie op sociale rol
aanvullende sociale verwachtingen over het handelen van positiebekleders
100
Sociale orde, versie conflictsociologie
Het bestaan van stabiele machtsverhoudingen waarbinnen de machtigere partij haar wil oplegt aan de minderen
101
de-institutionalisering
Culturele veranderingsproces waarbij geinstitutionaliseerde opvattingen hun sociaal voorgegeven en hun dwingende, gesanctioneerde karakter verliest
102
mediering
de instrumentele inzet van social medie
103
sociale mobiliteit
het bewegen op de sociale ladder
104
decentrering
Levens worden ook beinvloedt door compleet onbekenden
105
socialisatie
Het proces waarbij een lerend individu wordt gesocialiseerd
106
Agency
Het vermogen van een individu om autonomisch te handelen
107
doelrationeel handelen
de weloverwogen omgang met middelen gericht op een bepaald doel
108
individuele actor
zelf handelend
109
warentekens
koopwaren die ook functioneren als tekens met zekere semantische waarde
110
betekenisrealisatie
het actief verwerkelijken van interpretaties, classificatieschema's of betekeniskaders
111
culturele/ symbolische macht, interpretatief bekeken
Vermogen om andere interpretaties, betekenissen, categorieen of classificatieschema's op te leggen
112
Glocalisatie
het aanpassen van een globaal producten aan de lokale normen
113
dominante cultuur interpretatieve versie
de classificatieschema's die vaak worden ingezet bij het interpreteren vd werkelijkheid
114
Macht, weber
De mogelijkheid om in een sociale betrekking de eigen wil door te zetten, ook tegen eventuele weerstand in
115
intern rollenconflict
Een conflict dat ontstaat wanneer de verschillende verwachtingen binnen één sociale rol met elkaar botsen.
116
Hybride persoonlijke identiteit
de mix van identificaties die niet naadloos op elkaar aansluitende collectieve factoren op elkaar aansluiten
117
voorgegeven
extern, door recht of gewoonte
118
Toegeschreven positie
positie die een individu zonder enige inspanning bekleedt
119
subjectieve sociale ongelijkheid
de ongelijke waardering en behandeling van individuen of sociale factoren
120
identificatie
Het wij of zij beeld wordt eerst voorgehouden door anderen waarna we het zelf aan gaan nemen
121
functionalisme
parson/ merton Een benadering die de samenleving ziet als een systeem van onderling verbonden delen, waarbij elk deel een functie heeft die bijdraagt aan de stabiliteit en het functioneren van het geheel.
122
basisvragen
1. Hoe is een geordende samenleving mogelijk 2. Hoe werkt het samenleven door in individuele levens 3. Hoe zien de basiscontouren van onze samenleving eruit 4. Hoe komen we tot algemene tevens empirisch onderbouwde sociologische kennis
123
interactionisme
een logica van handeling en tegen handeling/ actie reactie
124
role making
het actief vormgeven en definieren van een rol door een individu
125
Sociale solidariteit
wij gevoelens en gevoelens van onderlinge verbondenheid
126
terugtrekking
alles opgeven
127
latente functie
Een onbedoeld gevolg van een functie
128
sociale positie
plek die iemand inneemt in een sociale relatie in verhouding tot andere
129
self fulfilling prophecy
onware situatie resulteert in onbedoeld handelen, dat de oorspronkelijke onware voorspelling waar maakt
130
sociale ongelijkheid
het bestaan van asymetrie of hierarchie tussen individuele of collectieve actoren
131
interpretatief cultuurbegrip
Een visie op cultuur als een web van betekenissen die mensen gezamenlijk creëren en interpreteren om hun wereld te begrijpen en te organiseren
132
sociocentrisme
DURKHEIM EN MARX Handelen vanuit een groep ipv vanuit een individu, vaak met eigen morele groepswaarden
133
informele sociale normen
zonder juridische afdwingbaarheid
134
Klassenpolarisatie, Marx
Het verdwijnen van alle klassen die nog niet bij de twee basisklassen horen
135
agency vs structure
samenhandelen is persoonlijk gemotiveerde handelingsvermogen of wordt bepaald door structuur/maatschappelijke kenmerken
136
certificeren
het behalen van een diploma waardoor je sociale groepen kan betreden
137
formele sociale normen
normen met juridische afdwingbaarheid
138
sociale geloofscirkel
Wanneer een bepaalde overtuiging binnen een groep zichzelf versterken door sociale interactie en wederzijdse bevestiging. Vaak worden kritieken genegeerd
139
risicomaatschappij
maatschappij die zich zeer bewust is van de gevaren van grootschalige gebruik van wetenschap en technologie
140
etnie
WEBER sociaal verband waarbinnen een wij-gevoel leeft vanwege gemeenschappelijk cultureel erfgoed en andere gedeelde factoren
141
positieveld
Het geheel van rollen, relaties en verwachtingen rondom een bepaalde sociale positie, zoals de interacties en verplichtingen met andere posities in een netwerk (bijvoorbeeld een dokter in relatie tot patiënten, verpleegkundigen en ziekenhuizen).
142
verwachtingsverwachtingen
men verwacht als positiebekleder bepaalde verwachtingen van de andere met wie hij samenhandeld
143
socialeordevraag
welke mechanisme maken sociale orde mogelijk
144
scheiding tussen feiten en waarden
WEBER strikt empirische vaststellingen zijn mogelijk en staan los van hun waardering.
145
zelf presentatie
individuen spelen in hun rollenspel ook altijd een beeld van zichzelf
146
Objectieve sociale ongelijkheid
de sociale ongelijke verdeling van schaarse en algemeen hooggewaardeerde zaken
147
individualisering
het neerkomen op de-traditionalisering van een individueel leven
148
dwingen
gesanctioneerd
149
Basismotiveringen
WEBER doelrationeel handelen waarderationeel handelen affectief handelen traditioneel handelen
150
sociaal netwerk
lange ketting van afhankelijkheden
151
traditioneel handelen
handelen uit een gewoonte
152
Zelfinterpretatie
door het beschikken over zelfbewustzijn interpreteert men ook voortduren hun eigen doen of laten terwijl ze handelen als wie ze zijn.
153
self denying prophecy
een ware voorspelling komt niet uit doordat mensen anders gaan handelen
154
Theoretisch pluralisme
het gegeven van uiteenlopende theoretische referentiekaders binnen de sociologie
155
tertiaire socialisatie
processen die naast primaire en secundaire socialisatie plaatsvinden
156
samenhandelen
actoren zijn wederzijds georienteerd en refereren naar elkaar 1 zelfreferentialiteit 2 dynamisch 3 contigent; onvoorspelbaar 4. reflexieve monitoring van handelen
157
secularisatie
religie verliest maatschappelijk belang
158
sociale normen
regels die voorschrijven hoe men in een bepaalde sociale relatie heeft te handelen
159
Primaire habitus
BORDIEU Het eerst verworven geheel van neigingen en disposities
160
Culturele integratie
de mate waarin individuen de dominante cultuur hebben geinternaliseerd
161
Middle range theory
Theorieën die specifieke sociale verschijnselen verklaren, met een focus op empirisch onderzoek en toepasbaarheid, in plaats van allesomvattende grote theorieën.
162
classificatieschema's
Een systeem van categorieën en begrippen dat mensen gebruiken om de wereld te ordenen en betekenis te geven. Deze schema’s zijn sociaal en cultureel bepaald en weerspiegelen de structuur van de samenleving.
163
ruilwaarde
economische waarde op de markt
164
zin/betekenisadequaat begrijpen
het typeren van het bestudeerde handelen op een zodanige manier dat we het zin/betekenis adequaat vatten
165
interpretatiegemeenschappen
groepen van mensen die dezelfde codes in de omgang met symbolen hanteren
166
cultuur vs structuur
Cultuur: Gedeelde waarden, normen, symbolen en betekenissen die het gedrag en denken van mensen beïnvloeden. Structuur: Patronen van relaties, rollen en instituties die het sociale gedrag organiseren en beperken.
167
structuurkenmerk
essentiele en duurzame eigenschap van een sociaal verband
168
3 stappen interpretatieproces
1. globale situatie definieren 2. interpreteren 3. samenvoegen van geobserveerde en geinterpreteerde indicaties
169
ritualisme
Een reactie op maatschappelijke druk waarbij iemand institutionele regels blijft volgen, maar de culturele doelen (zoals succes) opgeeft omdat ze onbereikbaar lijken
170
culturele homogenisering
uitvlakken van culturele verschillen door globalisering
171
culturele interpretatie/definitiestrijd
Oneenigheid over de juiste aanduiding van een fenomeen bij gebruik van eenzelfde classificatieschema's. Het toepassen van 2 verschillende classificatieschema's bij de aanduiding van een fenomeen
172
egocentrisch maatschappijbeeld
de samenleving als een cirkel rond het ik
173
Nominalisme
er bestaat niet zoiets als de mensheid, de ku leuven etc
174
Cultuurpatroon
zekere samenhang tussen verschillende componenten van cultuur
175
horizontale differentiatie
Het bestaan van verschillen tussen sociaal gelijke eenheden
176
culturele diversiteit
het bestaan van verschillende opvattingen in verscheiden sociaal verband
177
gebruikswaarde
het nut om als middel een bepaalde behoefte te vervullen
178
sociaal reformisme
het streven naar een beleidsmatige haalbare hervorming dmv harde feiten
179
Sociale cohesie
sociaal sturende rol van brede opvattingen over sociale scheidslijnen heen, zonder collectief bewustzijn dreigt wanorde
180
klassentegenstelling
MARX tegenstelling tussen bezitters en niet bezitters
181
mediatisering
onder invloed vd media veranderd de specifieke maatschappelijke taak die een functiesysteem vervult
182
symbolisch/ cultureel grenswerk
Het proces waarbij groepen symbolische grenzen creëren en versterken om verschillen in identiteit, normen en waarden te benadrukken en sociale groepen te onderscheiden.
183
Grounded theory
Vertekt vanuit data en vormt via de inductieve manier theorieen
184
intragenerationele mobiliteit
dalen/stijgen over je individuele levensloop
185
intergenerationele mobiliteit
stijgen/ dalen tov je ouders
186
verticale differensiatie
samenleving die bestaat uit verschillende lagen bovenop elkaar gestapeld
187
antropologisch materialisme
MARX materiele omstandigheden vormen de basis voor menselijk gedrag, cultuur en samenleving
188
homo sociologicus
individu en maatschappij in contact met elkaar
189
Anomietypologie, Merton
Hoe mensen omgaan met doelen en de beschikbare middelen daarvoor
190
extern rollenconflict
het botsen van twee verschillende rollen
191
authenticiteitethos
het ontwikkelen van het eigen zelf is de richtinggevende waarde
192
relationeel denken
bijvoorbeeld denken in termen van sociale netwerken
193
onderklasse
gezinnen en individuen die compleet afhangen van de overheid
194
Sociale orde, blumer
Blumer stelt dat sociale orde ontstaat door symbolische interactie, waarbij mensen via gedeelde betekenissen en interpretaties hun gedrag coördineren.
195
sociale intergratie
het integreren van afzonderlijke sociale elementen
196
sociale constructies
Het proces waarbij mensen samen betekenis geven aan concepten, normen of waarden, die daardoor als "realiteit" worden gezien, hoewel ze door sociale interacties zijn gecreëerd.
197
essentialisering
Essentialisering is het proces waarbij een sociale groep of categorie wordt gereduceerd tot vermeende onveranderlijke en uniforme kenmerken. Het is het toepassen van essentialistische ideeën in sociale praktijken en discoursen.
198
Tekenwaarde
de bijbetekenis die consumptiegoederen door uiterlijk en ondersteunde publiciteit bezitten
199
Klasse, Marx
Een groep van niet bezitters en een groep van bezitters van productiemiddelen
200
sociale blindheid
het niet zien van de afhankelijkheid van sociale relaties
201
economische uitbuiting/ meerwaarde
het verschil tussen wat een arbeider kost en hij produccerd
202
positieset
Verzameling van posities die een individu regelmatig inneemt tijdens een bepaalde levensfase
203
sociologisch perspectief
een algemene denktrant die het sociale uiteenlegt in sociale relaties en vooral geziene en ongeziene afhankelijkheden
204
statusincongruentie
Wanneer iemands posities op verschillende statusdimensies (zoals inkomen, opleiding of beroep) niet overeenkomen.
205
Mentalistisch cultuurbegrip
Cultuur is een mentaal ideeel iets, want het gaat over gedeelde opvattingen/gedachten -overtuigingen -normen -waarden
206
culturele hybridisering/ creolisering
vermengen van globale formats met lokale vormen van culturele expressie
207
cognitieve verwachtingen
de bereidheid om uit een overtreding te leren en verwachtingen bij te stellen