spaans Flashcards
(76 cards)
1
Q
Het schoolbord
A
La Pizarra
2
Q
de bordenwisser
A
el borrador de la pizarra
3
Q
het werkboek
A
el cuaderno de ejercicios
4
Q
het schooljaar
A
el curso
5
Q
het huiswerk
A
los deberes
6
Q
de toets
A
el examen
7
Q
het tekstboek
A
el libro de texto
8
Q
de computer
A
el ordenador
9
Q
de puntenslijper
A
el sacapuntas
10
Q
het krijtje
A
el tiza
11
Q
het trimester
A
el trimestre
12
Q
de basisschool
A
la escuela de primaria
13
Q
de kleuterschool
A
la escuela infantil
14
Q
de middelbare school
A
el instituto (ESO)
15
Q
de universiteit
A
la universidad
16
Q
het klaslokaal
A
el aula (f.)
17
Q
de bibliotheek
A
la biblioteca
18
Q
de koffieruimte
A
la cafetería
19
Q
de gymnastiekzaal
A
el gimnasio
20
Q
het scheikundelokaal
A
el laboratorio
21
Q
de binnenplaats
A
el patio
22
Q
de lerarenkamer
A
la sala de profesores
23
Q
de aula
A
el salón de actos
24
Q
het secretariaat
A
la secretaría
25
de practicumruimte
el taller de tecnología
26
saai
aburrido/-a
27
leuk / grappig
divertido/-a
28
moeilijk
difícil
29
makkelijk
fácil
30
snel
Rápido
31
Langzaam
Despacio
32
educatief / vormend
educativo/-a
33
interessant
interesante
34
Argentijns
argentino/-a
35
Australisch
australiano/-a
36
Braziliaans
brasileño/-a
37
Brits
británico/-a
38
Canadees
canadiense
39
Chileens
chileno/-a
40
Chinees
chino/-a
41
Kroatisch
croata
42
Ecuadoraans
ecuatoriano/-a
43
Spaans
español(a)
44
Amerikaans / uit de VS.
estadounidense
45
Frans
francés(a)
46
Italiaans
italiano/-a
47
Japans
japonés(a)
48
Marokkaans
marroquí
49
Nieuw-Zeelands
neozelandés(a)
50
Peruaans
peruano/-a
51
Pools
polaco/-a
52
Portugees
portugués(a)
53
Roemeens
rumano/-a
54
het Spaans
el español
55
het Frans
el francés
56
het Engels
el inglés
57
het Italiaans
el italiano
58
het Japans
el japonés
59
het Mandarijn
el mandarín
60
het Oekraïens
el ucraniano
61
beter
mejor
62
slechter
peor
63
groter / ouders
mayor (que)
64
kleiner / jonger
Menor (que)
65
vroeger
Antes
66
Toen ik jonger was
De joven
67
Toen ik klein was
Cuando era pequeño
68
In die tijd
En aquella época
69
altijd
Siempre
70
terwijl
Mientras
71
eergisteren
Anteayer
72
gisteren
Ayer
73
gisterenavond
Anoche
74
geleden
Hace
75
Toen / wanneer
Cuando
76
die tijd
En aquella época
