Spaans 2 Flashcards
(100 cards)
1
Q
sólo
A
alleen, maar
2
Q
pues
A
want; nou
3
Q
llamar
A
bellen, roepen
4
Q
venir
A
komen
5
Q
pensar
A
denken
6
Q
aquel
A
dat (daar)
7
Q
momento
A
moment, keer
8
Q
sino
A
maar
9
Q
esto
A
deze, dit
10
Q
salir
A
weggaan, uitgaan
11
Q
volver
A
terugkomen, opnieuw te doen
12
Q
forma
A
vorm
13
Q
antes
A
voordat
14
Q
bueno
A
goed
15
Q
casa
A
huis
16
Q
aunque
A
hoewel; ook al
17
Q
mundo
A
wereld
18
Q
tres
A
drie
19
Q
tal
A
zo een
20
Q
mejor
A
beter, beste
21
Q
tomar
A
nemen, drinken
22
Q
cierto
A
zeker
23
Q
conocer
A
kennen
24
Q
hacia
A
naar, ten aanzien van, tegen
25
cómo
hoe?
26
mujer
vrouw
27
vivir
leven
28
aquí
hier
29
caso
geval
30
sentir
voelen, betreuren
31
luego
later, achteraf
32
país
land
33
tratar
behandelen, omgaan met, proberen
34
lugar
plaats, positie
35
te
jij
36
persona
persoon
37
mayor
groter, ouder, bejaard
38
último
laatste
39
propio
eigen, zelf, typisch
40
quien
(degene) die; iemand
41
mirar
kijken
42
hora
uur, tijd
43
ninguno
geen, niemand
44
trabajo
werk, moeite
45
casi
bijna
46
punto
punt, stip
47
durante
gedurende
48
cualquier
wie dan ook
49
mano
hand
50
nunca
nooit, ooit
51
manera
manier
52
cual
welke
53
mientras
terwijl
54
contar
tellen, vertellen
55
fin
einde
56
tipo
soort
57
gente
mensen
58
además
bovendien
59
solo
alleen, eenzaam
60
empezar
beginnen
61
ejemplo
voorbeeld
62
esperar
wachten, hopen, verwachten
63
hoy
vandaag
64
lado
kant, zijde
65
hijo
zoon
66
allí
daar
67
éste
deze
68
problema
probleem
69
cuenta
rekening
70
medio
midden, middel, helft
71
pormedio
door
72
contra
tegen
73
buscar
zoeken
74
dentro
binnen
75
largo
lang
76
palabra
woord
77
existir
bestaan
78
niño
kind
79
entrar
binnenkomen
80
sin embargo
toch, niettemin
81
único
enige
82
padre
vader
83
trabajar
werken
84
pequeño
klein, jong
85
alto
hoog, lang
86
cambio
verandering
87
escribir
schrijven
88
cuatro
vier
89
ahí
daar
90
perder
verliezen
91
nosotros
wij
92
historia
geschiedenis, verhaal
93
idea
idee
94
agua
water
95
producir
produceren, teweegbrengen
96
noche
nacht, avond
97
ciudad
stad
98
modo
manier
99
nombre
naam
100
ocurrir
gebeuren, voorkomen