Spijsvertering - Vertering Flashcards

(38 cards)

1
Q

Wat zijn voedingsstoffen?

A

Bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen
- koolhydraten, vetten, voedingsvezels, vitaminen en mineralen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn voedingsvezels + functies?

A
  • Stoffen in plantaardige voedingsmiddelen die niet kunnen worden verteerd
    Functies
  • Bevorderen darmperistaltiek
  • Zorgen voor toename osmotische waarde ontlasting, waardoor deze dunner blijft
  • ondersteunen imuunsysteem en vertering
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is darmperistaltiek?

A

De darmwand wordt actiever, waardoor de darmpassagetijd korter wordt en er dus minder water teruggewonnen wordt uit de ontlasting, deze blijft hierdoor dunner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de vetoplosbare vitamines en hun eigenschappen?

A

vitamine A,D,E,K
- een overschot van deze vitamines wordt opgeslagen in het vet en kan dan tot vergiftiging leiden
Vitamine A = belangrijk voor staafjes in ogen
Vitamine K = belangrijk voor bloedstolling
- Wanneer lipase vetten niet kan splitsen kan er een tekort van deze vitamines ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is een teveel aan wateroplosbare vitamines niet schadelijk?

A

Hier wordt teveel van uitgeplast om schadelijk te zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn algemene eigenschappen van vitamines?

A
  • dienen vaak als co-enzym
  • organisch molecuul
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is vertering

A

verwerken van voedsel tot bruikbare voedingsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de eigenschappen van eiwitten?

A
  • Zelf maken via DNA/RNA, maar ook binnenkrijgen via voedsel
  • opgebouwd uit aminozuren
  • Essentiële aminozuren & niet-essentiële aminozuren (zelf aanmaken)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de functies van eiwitten?

A
  • brand-/bouwstof
  • transportmolecuul
  • signaalmolecuul
  • katalysator
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de eigenschappen en functies van koolhydraten?

A
  • Lange ketens van suikermoleculen
  • Dienen als brandstof en bouwstof
  • Overschot wordt opgeslagen als glycogeen of vet –> reservestof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de eigenschappen en functies van vetten?

A
  • bestaan uit gycerolgroep en 3 vetzuurgroepen
  • onverzadigde vetzuren = bevat dubbele bindingen
  • verzadigde vetzuren = alle C-atomen in de vetzuurgroep zijn verzadigd
  • functies = bouwstof, reservestof en brandstof
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de eigenschappen en functies van mineralen?

A
  • belangrijk voor de bouw en functie van ons lichaam
  • anorganische moleculen
  • spoorelementen = mineralen die we slechts in kleine hoeveelheden nodig hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn voorbeelden van chemische en mechanische vertering in de mond?

A

Chemische = afbraak zetmeel door amylase
Mechanisch = kauwen van voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat voor functie hebben de tanden bij de vertering?

A
  • Zorgen voor oppervlakte vergroting –> betere inwerking enzymen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is de slikreflex?

A
  • Neusholte wordt afgesloten door de huig
  • Luchtpijp wordt afgesloten door strotklepje (epiglottis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat doet de onderste kringspier (tussen slokdarm en maag)?

A
  • beschermt de slokdarm tegen het zuur van de maag
  • wanneer er iets mis is met deze kringspier komt er zuur in de slokdarm –> brandt slokdarm van binnen dicht
17
Q

Wat voor functies heeft het de maag & maagzuur?

A
  • zorgt voor een zuur milieu –> remming van groei ziekteverwekkers
  • produceert slijm voor bescherming maagcellen tegen zoutzuur (bevat HCO3- als buffer)
  • kneed voedselbrokken tot kleiner stukken
18
Q

Waarom wordt pepsine in de maag eerst afgegeven als pepsinogeen?

A

pepsine knipt eiwitten tot lange aminozuurketens –> we willen niet dat dit al in de maagcellen gebeurd.
–> omzetting wordt geactiveerd door de lage pH

19
Q

Welke 2 stoffen zijn werkzaam in de twaalfvingerige darm (duodenum)?

A
  • Gal
  • Alvleessap
20
Q

Waar komt gal vandaan en waaruit bestaat het?

A
  • gemaakt in lever & opgeslagen in galblaas
    Onderdelen
  • bilirubine
  • cholesterol
  • water
  • galzouten
21
Q

Wanneer wordt gal uitgescheiden?

A
  • uitgescheiden wanneer er vettig voedsel in het duodenum wordt gedecteerd –> galblaas trekt dan samen
22
Q

Wat zijn de functies van gal?

A
  • de galzouten in de gal emulgeren vetten = vetdruppels worden kleiner gemaakt
    –> betere inwerking voor vetafbrekende enzymen
23
Q

Wat doen de verschillende componenten in alvleessap?

A
  • lipase = breekt vetten af in vetzuren en glycerol
  • eiwitafbrekende enzymen = breken eiwitten af
  • amylase = verteert koolhydraten
  • bicarbonaat = helpt bij neutraliseren pH van de darminhoud
24
Q

Wat doen de darmvlokken (villi) en microvilli in de dunne darm?

A
  • vergroten oppervlak van de dunne darm
    –> hierdoor kan er meer resorptie plaatsvinden van verteringsproducten (glucose, vetzuren etc.)
25
Hoe werkt de resorptie van glucose?
- glucose word samen met natrium opgenomen in de dunne darm --> geen energie - om het natrium weer uit de cel te krijgen is wel energie nodig = secundair actief transport
26
Hoe vindt resorptie van vetten plaats in de dunne darm?
- vetten kunnen vanwege hun vetoplosbaarheid direct door celmembraan diffunderen --> gebeurd via vetblaasjes (micellen) - vetten zijn slecht oplosbaar in bloed dus eerst omzetting naar chylomicronen = vet gevulde blaasjes --> wel water oplosbaar
27
Hoe vindt de resorptie plaats van water en kleine wateroplosbare moleculen zoals vitaminen?
Deze kunnen door de celmembranen heen doormiddel van diffusie
28
Wat doet de dikke darm?
- vooral resorptie van water --> indikking voedselbrij
29
Wat gebeurd er als de processen in de dikke darm worden belemmerd? bijv teveel glucose in de darm
minder resorptie van water, omdat de osmotische waarde hoger is in de darm --> diarree
30
Wat is de functie van de endeldarm?
opslag ontlasting die wordt afgesloten van de anus
31
Wat zijn de eigenschappen van de interne en externe kringspier in de anus?
- Interne kringspier = dwarsgestreept spierweefsel --> geen eigen wil - Externe kringspier = skeletspierweefsel --> onder invloed eigen wil
32
Wat gebeurd er met het voedingsstofrijke bloed uit het spijsverteringsstelsel?
Het stroomt via de poortader naar de lever ,waar het bloed wordt verwerkt (niet het bloed uit de endeldarm)
33
Wat zijn de 5 functies van de lever?
- koolhydraatstofwisseling - eiwitstofwisseling - afbraak rode bloedcellen - detoxificatie - opslagen vitamine A, B12, D en mineralen
34
Wat gebeurd er bij de koolhydraatstofwisseling in de lever? (4 dingen)
- omzetting glucose in glycogeen --> door invloed insuline - omzetting glycogeen in glucose --> door invloed glucagon - glucogeonese - opslag glycogeen
35
Wat gebeurd er bij de eiwitstofwisseling in de lever (3 dingen)?
- vorming niet essentiële aminozuren door transaminering - afbraak aminozuren - vorming van plasma-eiwitten
36
Hoe is de bloedtoevoer aan de lever opgebouwd
In elke hoekpunt van een leverlobje ligt een portale triade, deze bevat: - afvoerende galgang - leverslagader (arteria hepatica) 25% - poortader ( vena portae) 75%
37
Hoe wordt het bloed afgevoerd uit de lever?
centraal in het leverlobje licht de centrale vene --> verzamelt al het bloed en geeft af aan leverader --> onderste holle ader
38
Hoe stroomt het bloed van de ingang naar de uitgang van de lever?
portale triade --> sinusoïden = capillairen waar uitwisseling makkelijk is --> centrale vene