stijl en stijlfiguren Flashcards

(41 cards)

1
Q

wat is beeldspraak?

A

je verwijst naar een woord met een beeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wat is allegorie

A

abstracte begrippen worden voorgesteld als personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is personificatie

A

je stelt iets levenloos voor als een mens of geeft het menselijke eigenschappen = antropomorfisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wat is antropomorfisme

A

het toekennen wan menselijke eigenschappen aan niet-menselijke wezens (planten, dieren, levenloze voorwerpen) = personificatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

animalisering

A

specifieke vorm van personificatie: toekennen van menselijke eigenschappen aan dieren
bv: sluwe vos, domme beer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

associatie

A

ideeën of beelden roepen elkaar spontaan op

bv: ‘zomer’ associëren we met ‘zon’ ‘zwemmen’ ‘strand’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vergelijking

A

twee begrippen worden vergeleken met elkaar door middel van een vergelijkingswoord: alsof, als, zoals, lijkt op
bv: de man is zo stoer als een held

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

metafoor

A

een vergelijking zonder vergelijkingswoord

bv: de man is een held

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

reïficatie / verdinglijking

A

de benoeming van iets abstracts in concrete termen

bv: tijd is geld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

synesthesie

A

zintuigelijke gebieden worden vermengt terwijl dit niet kan

bv: warme stem, scherpe blik, koud groen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

metoniem / metonymie

A

verwijzen naar iets met een woord dat er slechts een relatie mee heeft
bv: ‘monarch’ en ‘de kroon’ zijn metoniemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

pars pro toto

A

= deel voor het geheel

bv: laten we de koppen tellen ipv mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

totum pro parte

A

geheel voor deel

bv: belgie heeft van nederland gewonnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

maker-gemaakt

A

bv: zoek het antwoord in de Van Dale (woordenboek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

plaats-product

A

bv: ik ben dol op Champagne (drank uit de Champagnestreek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

inhoud-houder

A

bv: geef me de wijn eens (de fles wijn)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

enkelvoud voor meervoud

A

bv: de vrouw is geëmancipeerd (gaat niet over 1 vrouw maar over vrouwen in het algemeen)

18
Q

oorzaak-gevolg

A

bv: Hij heeft zijn tong verloren (zijn spraak)

19
Q

wat is een stijlfiguur

A

het doelbewuste gebruik van een of meer woorden die afwijken van de gebruikelijke betekenis. Dit wordt met name in literatuur en de retorica veel gebruikt om een bepaald effect bij de lezer te bereiken

20
Q

anafoor

A

het herhalen van van een woordgroep aan het begin van 2 of meer opeenvolgende verzen

21
Q

analogie

A

een overeenkomst tussen twee zaken als basis voor een redenering
bv: Die jongen en dat meisje zijn als Romeo en Julia

22
Q

antithese

A

tegenstelling

bv: dag vs nacht, oorlog vs vrede

23
Q

Oxymoron

A

twee woorden worden gepaard die elkaar in hun letterlijke betekenis tegenspreken
bv: oud nieuws

24
Q

paradox/ schijnbare tegenstelling

A

lijkt eerst een tegenstelling maar bij nader inzien klopt de uitspraak wel

25
Censuur
een pauze laten vallen / rust brengen in een regel
26
chiasme/ kruisstelling
woodvolgorde van twee bij elkaar horende zinsdelen wordt omgekeerd (ze vormen elkaars spiegelbeeld) bv: DAMES en heren, jongens en MEISJES
27
Cliché
beeldspraak dat zoveel wordt gebruikt dat ze haar originaliteit verliest bv: als paddenstoelen uit de grond schieten
28
Topos
de lezer verbindt de ruimte onmiddelijk met andere zaken | bv: kerkhof + nacht -> zombies
29
Ellips
met opzet woorden weggelaten | bv: mijn aanstaande (vrouw)
30
asyndeton
opsomming waarbij verbindingswoorden worden weggelaten ( soort ellips) bv: wat zou ik doen met het vlees: bakken, grillen, braden?('of' wordt weggelaten) Hij wilde niet te laat komen, hij wad al vaker te laat gekomen (want wordt weggelaten)
31
Polysyndeton
een opsomming waarbij verbindingswoorden worden herhaald | bv: wat moet ik met het vlees doen: bakken of braden of grillen of stomen (herhalen van 'of')
32
enjambement
``` het doorlopen van een zin op de volgende regel bv: Stilstaan Bij je handelingen Is Vooruitgaan ```
33
Hyperbool
een opzettelijke overdrijving | bv: ik heb eeuwen op je gewacht
34
Understatement
een opzettelijke afzwakking | bv: het regent een beetje (terwijl het giet)
35
Litotes
een bepaald begrip uitdrukken door het tegenovergestelde begrip te ontkennen bv: dat is niet lief
36
onomatopee
= klanknabootsing een woord dat een klank nabootst bv: een koekoek, sissen, kwakken,..
37
Parallellisme
twee zinnen of zinsdelen zijn gelijk naar vorm of inhoud | bv: spreken is zilveren, zwijgen is goud
38
Retorische vraag
= een vraag waar je geen antwoord op verwacht | bv: dat had je toch kunnen weten?
39
Volta of wending
dramatische verschuiving van denken en/ of emoties
40
woordspeling
een woordcombinatie waarbij men bewust een (komisch effect maakt. Vaak met dubbele bodem bv: Word bokser: meer kans op slagen
41
parenthese
het los invoegen van gedachte in de zinsbouw, ter aanvulling of verduidelijking van de gedachte. Vaak tussen haakjes bv: ik was net op tijd om de trein te halen. (Gelukkig, maar)