Stijlfiguren Flashcards

(24 cards)

1
Q

stijlfiguur

A

een bijzonder gebruik van een woord, een bijzondere formulering of een afwijking van de gebruikelijke zinsbouw met de bedoeling een speciaal effect te bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

variatio

A

gebruik van verschillende grammaticale constructies in gelijkwaardige zinsdelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

chiasme

A

of kruisstelling
overeenkomende woorden of zinsdelen worden kruisgewijs geplaatst, zodat je de Griekse letter ‘chi’ (X) krijgt als je ze zou verbinden (A-B-B-A)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

alliteratie

A

twee of meer opeenvolgende lettergrepen of woorden beginnen met dezelfde medeklinker(s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hyperbaton

A

scheiding van twee bij elkaar horende woorden (meestal substantief met adjectief dat ermee congrueert) door er één of meer woorden tussen te plaatsen –> letterlijke vertaling uit het Grieks: ‘overstap’
-metrisch hyperbaton: om metrische redenen (metri causa)
-schilderend of expressief hyperbaton: om het adjectief te benadrukken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

enjambement

A

het doorlopen van de zin van het ene vers op het volgende, doordat een woord of woordgroep inhoudelijk nog. bij het vorige vers hoort –> soms extreme hyperbaton

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

inversie

A

Omkering van de volgorde werkwoord - onderwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

metonymie

A

(Gr. ‘naamsverwisseling’)
vervangen van een woord door een verwant begrip
-stof ipv voorwerp dat eruit vervaardigd is
-abstract ipv concreet
-concreet ipv abstract
-deel ipv geheel (pars pro toto)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

metafoor

A

een woord of uitdrukking wordt niet letterlijk gebruikt, maar in een overdrachtelijke of figuurlijke betekenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

retorische vraag

A

vraag waarop de spreker of schrijver geen antwoord verwacht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

synchysis

A

Verstrengeling van woorden. Twee woordgroepen zijn in elkaar verstrengeld (A-B-A-B) –> verbinding van twee hyperbata

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

onomatopee

A

of klanknabootsing
woorden die geluiden, vooral van de natuur, nabootsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

apostrofe

A

het woord rechtstreeks richten tot een afwezige persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

personificatie

A

voorstelling van dieren, voorwerpen of abstracte begrippen als menselijke wezens of met menselijke eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

litotes

A

ontkenning van het tegendeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

poëtisch meervoud

A

gebruik van een woord in meervoud ipv enkelvoud

17
Q

collectief enkelvoud

A

gebruik van een woord in enkelvoud ipv meervoud

18
Q

epitheton ornans

A

louter versierend adjectief bij een substantief

19
Q

hypallage

A

congruentie van een adjectief met een ander substantief dan waar het inhoudelijk bij hoort

20
Q

graecisme

A

gebruik van een vorm, woord of constructie uit het Grieks (Nederlands: barbarismen)

21
Q

anafoor

A

= repetitio, herhaling van eenzelfde woord of woordgroep aan het begin van opeenvolgende zinsdelen, zinnen of verzen

22
Q

assonantie

A

twee of meer opeenvolgende lettergrepen of woorden hebben dezelfde klinker(s)

23
Q

hendiadys

A

twee nevengeschikte substantieven (verbonden door een voegwoord) drukken 1 (samengesteld) begrip uit

24
Q

prolepsis

A

vooruitwijzing