Brainscape's Knowledge GenomeTM


Top Flashcards (Certified)
All Flashcards

Frans > Sur la route > Flashcards

Sur la route Flashcards

(93 cards)

Start Studying
1
Q

Une barrière

A

Slachboom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Les fue passer au vert, au rouge, à l’orange

A

De lichten worden groen, rood , oranje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Un clignotant

A

Een pinker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Séder le passage/ donner la priorité

A

Voorhang verlenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Virer/tourner

A

Draaien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stationer/garer

A

Parkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Un passage pour piétons

A

Zebrapad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Perdre le contrôle du véhicule

A

De controle verliezen over het voertuig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Être gravement malade

A

Ernstig ziek zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Être grièvement blessé

A

Zeer geblesseerd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Se percutées

A

Tegen elkaar botsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Entrés en collision/ se sont heurtés

A

Botsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Percutées/heurter

A

Botsen tegen iets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Un conducteur fantôme

A

Spookrijder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Le virage

A

Een bocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Se déplacer, le déplacement

A

Zich verplaatsen, de verplaatsing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Circuler

A

Rondrijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Le trafic dense

A

Het drukke verkeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Se rendre à, aller à

A

Gaan naar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Retourner, revenir de

A

Terugkeren naar, van

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Le mode de transport

A

Het vervoersmiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Marcher, la marche à pied

A

Stappen, het stappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Se déplacer à pied

A

Ze te voet verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Un piéton, une rue piétonne

A

Een voetganger, een voetgangersstraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Se promener, faire une promenade
Wandelen, een wandeling maken
26
Traverser la rue
De straat oversteken
27
Attendre à carrefour, au feux rouges
Wachten aan het kruispunt, aan het rode licht
28
Se déplacer/rouler à vélo
Zich met de fiets verplaatsen
29
Pédaler
Trappen
30
Le cadenas, l’antivol
Het fietsslot
31
Un cycliste
Een fietser
32
Prendre le vélo pour aller à l’école
De fiets nemen om naar school te gaan
33
Porter un casque pour sa sécurité
Een helm dragen voor zijn veiligheid
34
Porter un gilet fluo/jaune
Een fluohesje dragen
35
Être visible
Zichtbaar zijn
36
Rouler sur des pistes cyclables
Op fietspaden rijden
37
Voyager en train, en métro, en bus
Met de trein, de métro, de bus reizen
38
Les usagers, passagers
De gebruikers, de passagiers
39
Prendre les transports en commun
Het openbaar vervoer nemen
40
Avoir un abonnement
Een abonnement kopen
41
Acheter, prendre un ticket, un billet
Een ticket kopen, nemen
42
Monter (dans le bus), descendre (du bus)
Instappen, uitstappen
43
Une auto, une voiture, un véhicule
Een auto een wagen, een voertuig
44
Un automobiliste
Een automobilist
45
Rechacher la voiture, une borne de recharge
De wagen opladen, een oplaadpunt
46
Conduire une voiture, un conducteur
Een auto besturen, de autobestuurder
47
Rouler en voiture, prendre la voiture
Parkeren, de auto nemen
48
Faire du covoiturage
Carpoolen
49
Se garer, garer sa voiture
Parkeren, z'n wagen parkeren
50
Rouler aux heures de pointe
Tijdens de piekuren rijden
51
Un file, un emboutillage, bouchon
Een file, een opstopping
52
Passer le permis
Het rijexamen doen
53
S'inscrire à l'auto-école
Zich inschrijven bij een rijschool
54
Suivre des cours de conduite
Rijlessen nemen
55
Suivre des cours de conduite
Rijles nemen
56
Le moniteur, la monitrice
De instructeur
57
Le permis provisoire
Het voorlopig rijbewijs
58
L'examain théorique
Het theoretisch examen
59
Le code de la route
De verkeersregels
60
L'examain pratique
Het praktijkexamen
61
Réussir le permis
Slagen voor het examen
62
Rater le permis
Niet slagen
63
Respecter les règles de circulation
De verkeersregels respecteren
64
Les panneaux de signalisation
De verkeersborden
65
Un piéton
Een voetganger
66
Un cycliste
Een fietser
67
Un automobiliste
Een automobilist
68
Un motard
Een motorrijder
69
Un chauffeur de bus, camion
Een bus, vrachtwagenchauffeur
70
Un passager
Een passagier
71
La route
De weg
72
Le passage à niveau
De spooroverweg
73
La piste cyclable
Het fietspad
74
Le trottoir
Het trottoir, het voetpad
75
L'autoroute
De autosnelweg
76
Le carrefour
Het kruispunt
77
Le rond-point quitter
Het rond punt verlaten
78
Conduire
Rijden, brengen naar
79
Démarrer
Vertrekken starten
80
S'arrêter
Stoppen
81
Freiner
Remmen
82
Ralentir
Vertragen
83
Accélérer
Versnellen
84
Avancer
Vooruitreiden
85
Reculer
Achteruitrijden
86
Tourner à gauche, à droite
Naar links, rechts draaien
87
Faire demi-tour
Een U-turn maken
88
Dépasser
Voorbijsteken
89
Doubler
Inhalen
90
Respecter les distances de sécurité
Een veilige afstand respecteren
91
Klaxonner
Toeteren
92
Regarder dans les rétroviseurs
In de spiegels kijken
93
Faire attention aux piétons, cyclistes
Opletten voor voetgangers en fietsers

Frans (6 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2025 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions