T2H3 Flashcards

1
Q

Hoge intensiteit

A

= 75 min per week

= alles waarvan je gaat hijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Matige intensiteit

A

= 150 minuten per week

= moe, maar zonder hijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Lichte intensiteit

A

= dagelijks

= alles waar je echt niet moe van wordt, zonder stil te zitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zittend werk

A

= om de 30 min rechtstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Sachariden

A

= suikers

= polair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Lipiden

A

= vetten

= apolair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

proteïnen

A

= eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Vitaminen

A
  • vetoplosbaar (apolair) : A, D, E, K
  • wateroplosbaar (polair) : B, C

= organisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mineralen

A

= anorganisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

polysachariden

A

= aaneenschakeling van veel monosachariden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

aminozuren

A

= moleculen met een amine en een carbonzuur

= bouwsteen van een eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vetzuur

A

= carbonzuur nodig om vetten aan te maken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verzadigd vetzuur

A

= alkaan als C-keten van het vetzuur (verzadigd met H’s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onverzadigd vetzuur

A

= in C-keten vetzuur komen dubbele bindingen voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mono-onverzadigd vetzuur

A

= vetzuur met 1 dubbele binding in de C-keten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Poly-onverzadigd vetzuur

A

= vetzuur met meerder dubbele bindingen in de C-keten

17
Q

Transvetzuur

A

= onverzadigd vetzuur met minstens één dubbele binding in trans-vorm

18
Q

Cisvetzuur

A

= onverzadigd vetzuur met enkel dubbele bindingen in cis-vorm

19
Q

Omega 3-vetzuur

A

= vetzuur met laatste dubbele binding op 3de laatste C-atoom

20
Q

Essentiële voedingsstof

A

= Voedingsstof die we met het voedsel moeten opnemen, omdat we ze zelf niet kunnen aanmaken.

21
Q

Essentieel aminozuur

A

= Aminozuur dat we met het voedsel moeten opnemen, omdat we het zelf niet kunnen aanmaken.

22
Q

Onvolwaardig eiwit

A

= Eiwit waarin één of meer essentiële aminozuren ontbreken.

23
Q

Volwaardig eiwit

A

= Eiwit waarin alle essentiële aminozuren aanwezig zijn.

24
Q

Triglyceriden

A

= tri → 3 vetzuren, glyceriden → opgebouwd met glycerol.

25
Q

α- linoleenzuur is een essentieel zuur

A

= Dit vetzuur heeft ons lichaam nodig, maar we kunnen het zelf niet maken, dus moeten we het via de voeding opnemen.

26
Q

Suikerziekte

A

= tekort aan insuline —> minder suiker in de cel —> minder energie

27
Q

ATP

A

= adenosinetrifosfaat

= energiepakketje dat de cel kan gebruiken