Taalbeschouwing Flashcards

(18 cards)

1
Q

structuur actieve zin

A

Onderwerp + werkwoord + lijdend voorwerp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

structuur passieve zin

A

Lijdend voorwerp uit de actieve zin wordt onderwerp + vorm van “worden” of “zijn” + voltooid deelwoord (eventueel met “door + handelende persoon”)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Stereotypen

A

Een stereotype is een overdreven, simpel beeld van een bepaalde groep, dat zowel positief,
negatief als neutraal kan zijn. Dat beeld geldt voor de hele groep. Vaak wordt één (vroegere)
eigenschap uitvergroot. Stereotypes komen zelden overeen met de realiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Een vooroordeel

A

Stereotypes leiden vaak tot vooroordelen. Een vooroordeel is een oordeel dat je over iemand velt
zonder dat je hem of haar echt kent. Vaak trek je daardoor een verkeerde conclusie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Een vooroordeel is altijd

A

Een vooroordeel is altijd negatief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Soorten opiniërende teksten

A

Tweets en comments op sociale media
recensie
opiniestuk
column
lezersbrief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een opiniestuk

A

In een opiniestuk geeft iemand met kennis van zaken op een onderbouwde manier zijn mening over een actueel onderwerp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Een column

A

Een column is een vaste rubriek op een website, in een krant of tijdschrift, waarin de columnist een element uit de actualiteit vanuit een verrassende invalshoek belicht. Bij het lezen krijgen we vaak persoonlijke informatie over de auteur. Hij verwoordt zijn mening op een literaire manier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Een lezersbrief

A

Een lezersbrief bevat een ingezonden mening naar aanleiding van een gebeurtenis of een eerdere
bijdrage in de krant of het tijdschrift.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vormen non verbale communicatie

A

lichaamstaal, emoji’s en gifs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe gebruik je lichaamsstaal

A

Dat doe je door gebruik te maken van mimiek, gestiek (de beweging van je handen en armen) en lichaamshouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe gebruik je emoji’s en gifs

A

Je gebruikt deze digitale tekens om je geschreven boodschap te verhelderen en bijvoorbeeld je emoties te verduidelijken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Jongerentaal is geen individuele taal maar

A

een groepstaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Jongerentaal

A

Jongerentaal is een term die wordt gebruikt wanneer jongeren spreken of schrijven op een manier die voor volwassenen niet helemaal verstaanbaar is. Jongeren gebruiken woorden uit andere talen (vooral het Engels), verzinnen zelf nieuwe woorden, gebruiken veel afkortingen en emoji’s … Daarom kan jongerentaal worden gezien als een aparte taalvariant. Jongerentaal evolueert voortdurend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

jongerenaal evolueert

A

constant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sarcasme