tentamen avv (30-05) Flashcards
(47 cards)
experimenteel onderzoek
experimentele interventie (opzettelijke manipulatie) wordt vergeleken met controle interventie (contrast) + deelnemers worden toegewezen aan controle- OF experimentele groep
observationeel onderzoek
uitkomsten en determinanten meten zonder toepassing van een interventie & onderzoeker doet niets om mogelijke uitkomsten te beïnvloeden
randomized controlled trial (RCT)
de groepen worden op basis van toeval of willekeurig verdeeld.
3 eisen randomisatie
randomisatie moet eerlijk gaan, geen sprake zijn van fraude (geen kennis over groepen of randomisatiemethode) & voldoende mensen
5 randomisatie methoden
- simpele randomisatie: muntje gooien (werkt prima bij een groot aantal deelnemers)
- gestratificeerde randomisatie: binnen subgroepen (man/vrouw) een simpele randomisatie uitvoeren
- gewogen randomisatie: naast hoofdvraag ook nog andere onderzoeksvragen (1/3 controle en 2/3 experiment)
- blok randomisatie: evenveel mensen in controle- en experimentele groep (vooral bij kleine samples)
- balancing / minimization: kans aanpassen zodra een groep te groot wordt
wat wordt er aan de controlegroep gegeven?
bestaande behandeling, placebo of niet en/of actief volgen
quasi experiment
interventie verschilt per groep
toewijzing deelnemers niet willekeurig
geen uitspraken over causaliteit
2 soorten quasi experiment
- non-equivalent groups design: mensen verdelen in groepen op basis van bepaalde eigenschappen of mensen kiezen zelf de groep
voormeting > experiment.
Uitkomstmetingen zullen moeten worden vergeleken met voormeting. - switching replications design: mensen nemen zowel aan controle- als experimentele groep deel.
verdelen > experiment 1 > wisselen > experiment 2
Doen wanneer mensen graag interventie willen hebben of kleine groep.
uitkomst RCT (effecten)
Natural history (standaard verbetering)
Hawthorne effect (verbetering die we zien als mensen weten dat ze meedoen aan onderzoek)
Placebo effect (verbetering rapporteren na inname nep medicijn)
Effect interventie (relevantie RCT doordat effecten (behalve deze) gelijk zijn in beide groepen)
case-controle onderzoek
beginnen bij uitkomst (wel of niet hebben van ziekte)
Cases – mensen die uitkomst wel hebben (ziekte of overleden)
Controles – mensen die uitkomst niet hebben
Cases en controles moeten zoveel mogelijk op elkaar lijken. Retrospectief kijken of mensen met en zonder uitkomst blootgesteld waren aan de determinant waarin je geïnteresseerd bent.
Geen uitspraken over causaliteit.
wanneer een case-controle onderzoek?
Zeldzame uitkomst (lastig steekproef te trekken > identificeer alle mensen met ziekte als cases)
Langdurige ontwikkeling uitkomst (zieke mensen identificeren als cases ipv mensen te volgen)
cross-sectioneel onderzoek
alles meten op één moment (relatief snel, eenvoudig en goedkoop)
vragen stellen over het verleden (retrospectief)
geen uitspraak over causaliteit
wanneer cross-sectioneel onderzoek?
schatting (aantal ziekmeldingen) of hypothese (verband roken en slecht eten)
longitudinaal onderzoek
determinant en uitkomst meten op verschillende momenten in de tijd + geen uitspraak causaliteit
2 soorten longitudinaal onderzoek
Cohortonderzoek (panel) – vaste groep mensen volgen voor langere periode. Meten determinant aan het begin en dan op verschillende momenten in de tijd. Kijken welke mensen de uitkomstmaat ontwikkelen.
1. retrospectief cohortonderzoek: verleden samenstellen > heden meten
2. prospectief cohortonderzoek: heden samenstellen > toekomst volgen en meten
Trendonderzoek – op vaste momenten gedurende langere tijd een dynamische populatie, groep die steeds veranderd (eerstejaars studenten). Ieder meetmoment een andere populatie.
doel longitudinaal onderzoek
- inzicht krijgen in ontwikkeling bepaalde uitkomst.
- weten of blootstelling aan bepaalde determinant vaker voorkomt bij mensen die de uitkomst ontwikkelen dan bij mensen die dit niet ontwikkelen.
Door vele meetmomenten krijg je een goede blik op determinant uitkomstrelaties.
betrouwbaarheid
reproduceerbaarheid van onderzoeksuitkomsten
resultaat hetzelfde bij:
- andere onderzoeker
- ander tijdstip
- andere omstandigheden
vergroten door:
- standaardisering procedures
- herhaling
vormen van betrouwbaarheid
interne consistentie: meerdere stellingen die hetzelfde onderliggende construct meten (correlatiecoëfficiënt)
intrabeoordelaars betrouwbaarheid: onderzoeker meet zelf op meerdere momenten hetzelfde met hetzelfde meetinstrument
interbeoordelaars betrouwbaarheid: meerdere onderzoekers verrichten de meting met hetzelfde instrument
validiteit
meet het instrument datgene wat het behoort te meten?
vormen validiteit
- criteriumvaliditeit: vertoont een meetinstrument hoge samenhang met een criterium (referentie, gouden standaard).
concurrente validiteit - meetinstrument en referentie op zelfde moment gemeten.
predictieve validiteit - meetinstrument en referentie op ander moment (mate waarin meetinstrument de referentie kan voorspellen) - begripsvaliditeit: mate waarin het meetinstrument op accurate wijze het onderliggende (theoretische) concept representeert.
convergent - twee instrumenten gericht op zelfde concept dienen hoog te correleren
discriminant / divergent: twee instrumenten die verschillende concepten beogen te meten, dienen laag te correleren - inhoudsvaliditeit: mate waarin een instrument het onderliggende concept voldoende inhoudelijk dekt.
Veelal oordeel van experts
Subjectieve maat - face validity: mate waarin een instrument op het eerste gezicht een goede afspiegeling is van het onderliggende (theoretische) concept.
Veelal gebaseerd op oordelen (van anderen dan inhoudelijke experts)
Zwakste vorm van validiteit
Subjectieve maat
interne validiteit
uitkomsten correct voor alle mensen die je onderzocht hebt
externe validiteit
generaliseerbaarheid van de uitkomsten naar totale populatie, andere populatie, andere tijd, plaats of setting
3 criteria kwaliteit van meetinstrumenten
- betrouwbaarheid: mate waarin meting vrij is van toevalsfouten.
- validiteit: mate waarin instrument meet wat het moet meten (vrij van systematische meetfouten)
- responsiviteit: mate waarin instrument reageert op veranderingen in datgene wat het meet
selectiebias (bedreiging validiteit)
= fout betreffende de deelnemers in onderzoek > kan optreden tijdens verschillende momenten:
- selecteren van onderzoekspopulatie:
healthy worker effect: werkende mensen zijn vaak gezond, daarmee verschilt de werkende populatie van de algemene populatie.
referral bias: mensen die verwezen zijn naar de specialist zijn gemiddeld ongezonder dan mensen die bij de huisarts zijn gebleven.
admission bias: selectieve verwijs procedure door huisarts naar specialistische zorg op basis van de te onderzoeken determinant
incidentie-prevalentiebias: incidente personen (net gediagnostiseerd) zijn anders dan prevalente personen (hebben ziekte al hele lange tijd). - selectieve participatie: Non-response bias of volunteer bias: responders (deelnemers) verschillen wezenlijk van non-responders (weigeraars).
- besmetting: alleen bij experimenteel onderzoek, 2 vormen:
contaminatie: als deelnemers uit de controlegroep de behandeling toch krijgen
compliance bias: als de deelnemers in verschillende groepen van het onderzoek systematisch meer of minder therapietrouw zijn - attritie/uitval:
withdrawal bias/attritie: deelnemers aan onderzoek zijn uit het onderzoek ‘verdwenen’ ten tijde van uitkomst-meting