tentamen moeilijk/algemeen Flashcards
(243 cards)
1
Q
is glucose-opname in de lever afhankelijk van insuline?
A
nee
2
Q
FFM
A
- water
- eiwitten
- mineralen
3
Q
gluconeogenese
A
pyruvaat => glucose
4
Q
beta-oxydatie
A
vetzuren => acetyl-CoA
5
Q
vetzuuroxydatie
A
vetzuren => acetyl-CoA => citroenzuurcyclus
6
Q
lipogenese
A
vetzuren => triglyceriden
7
Q
liponeogenese
A
koolhydraten => triglyceriden
8
Q
stimulerende functies van insuline
A
- glucose opname in vet- en spierweefsel
- glycolyse
- glycogenese
- eiwitsynthese
- lipogenese
- opname ionen
9
Q
inhiberende functies van insuline
A
- gluconeogenese
- glycogenolyse
- lipolyse
- proteolyse
- ketogenese
10
Q
waarbij komen ketonen vrij?
A
vetzuuroxydatie in de lever
11
Q
cortex bijnier lagen
A
- zona glomerulose: mineraal corticoïden : aldosteron
- zona fasciculata: glucocorticoïden: cortisol
- zona reticularis: sekshormonen: testosteron
12
Q
medulla bijnier
A
catecholaminen
13
Q
bijnier beïnvloeding
A
hypothalamus =CRF> hypofyse voorkwab =ACTH> bijnier =cortisol> bloed
14
Q
wat stimuleren catecholaminen?
A
- glycogenolyse
- vrijmaken van glycerol en vetzuren
15
Q
waarom maken ery’s lactaat?
A
kunnen door gebrek aan mito’s alleen anaeroob verbranden
16
Q
cori-cyclus
A
ery’s produceren dmv anaerobe verbranding lactaat => hart-/skeletspier voor oxydatie => lactaat weer terug naar lever => glucose => naar ery’s
17
Q
door wat worden ketonlichamen verbrand?
A
hart- en skeletspier
18
Q
glucosesparing
A
vetzuuroxydatie
19
Q
eiwitsparing
A
ketonverbranding
20
Q
is glycerol een erg goed gluconeogeen substraat? waarom?
A
ja. de omzetting van glycerol naar glucose kost geen energie, itt andere substraten
21
Q
hoe wordt ureum gemaakt?
A
aminogroep uit mito + aminogroep uit aminozuur in de vorm van aspartaat => arginine =hydrolyse> ureum
22
Q
HMG-CoA reductase
A
- belangrijkste enzym in de pathway van cholesterol synthese
- snelheidsbepalende stap
- statines remmen dit enzym
23
Q
chylomicron
A
- veel triglyceriden
- weinig cholesterol
- weinig dragereiwit
24
Q
VLDL
A
- weinig cholesterol
- meer triglyceriden
- 50% dragereiwit
25
LDL
hoe hoger de dichtheid hoe meer cholesterol
26
LCAT
- zet vrij cholesterol om in cholesterolesters zodat het de kern in kan
- door Apo A1 en C1 geactiveerd
27
apoB48
chylomicronensecretie
28
apoB100
VLDL/LDL secretie
29
lipoproteïnelipase
zorgt voor het binden van triglyceriden uit het chylomicron waardoor deze als het ware worden leeggetankt (=> chylomicronremnant)
30
Van alle anthropometrische parameters voorspelt de WHR het gezondheidsrisico van een individu het best.
juist
31
Wat gebeurt er met de activiteit van de glycogenolyse en de activiteit van de glycogenese in de skeletspiercel na binding
van adrenaline aan de beta-adrenerge receptor op het sarcolemma? Beschrijf de achtereenvolgende reacties die leiden tot verandering van de activiteit van de glycogenolyse en de glycogenese.
cyclisch AMP wordt verhoogd (1p)
verhoging van de proteine kinase A activiteit (1p)
fosforylering van zowel glycogeen fosforylase kinase als glycogeen synthase (1p).
fosforylase kinase fosforyleert glycogeen fosforylase (1p)
fosforylering activeert fosforylase en remt glycogeen synthase (1p)
32
Wat is een juiste beschrijving van lipoproteine (a) ?
Het is een LDL-achtig deeltje met het apo(a)-eiwit covalent gebonden aan het apoB100.
33
Wat zijn bij langdurig vasten (>48 uur) de belangrijkste energiebronnen voor de spier?
vetzuren en ketonlichamen
34
Tijdens de gluconeogenese uitgaande van alanine zijn electronen in de vorm van NADH nodig in de cytosol ten behoeve van de
glyceraldehyde-3-fosfaat dehydrogenase reactie. Deze electronen zijn afkomstig van de vetzuuroxidatie in het mitochondrion.
In welke vorm worden de electronen die nodig zijn voor de glyceraldehyde-3-fosfaat dehydrogenase reactie van het
mitochondrion naar de cytosol vervoerd?
in malaat
35
wat doet groeihormoon met de bloedsuikerspiegel?
verhoogt de bloedsuikerspiegel, maar is een anabool hormoon
36
Beschrijf de achtereenvolgende stappen waarmee een vetzuur vanuit het cytosol het mitochondrion in wordt
getransporteerd, en hoe deze opname wordt onderdrukt door de vorming van malonyl-CoA.
vetzuur wordt geactiveerd tot vetzuur-CoA (1p)
vetzuur-CoA wordt aan de cytosolaire zijde omgezet in een vetzuur-carnitine ester (1p), deze reactie wordt geremd door malonyl-CoA (1p)
vetzuur-carnitine-esters wordt uitgewisseld met mitochondriaal vrij carnitine (1p)
intramitochondriaal wordt vetzuur-carnitine ester omgezet in vetzuur-CoA onder vrijmaking van carnitine (1p)
37
hoe werkt metformine?
het activeert AMP-kinase
38
wanneer is metformine gecontraindiceerd?
bij lever- en nierinsufficiëntie
39
wanneer is SU-derivaten gecontraindiceerd?
bij zwangerschap en leverziekten
40
glucose tolerantietest wordt amper gedaan
41
hoe kan je IGT vaststellen?
met de orale glucose tolerantietest
42
hoort essentieel vet bij LBM?
ja
43
vetzuuroxydatie stappen
1. aanvoer vetzuren
2. activatie vetzuren (=>acyl-CoA)
3. import in mito
4. beta oxydatie (=>acetyl-CoA)
5. citroenzuurcyclus
6. ademhalingsketen
44
CPT-1
sleutelenzym vetzuuroxydatie
45
waar is vetzuur activering?
cytosol aan buitenzijde van buitenmembraan. dit kan door het buitenmembraan naar de tussenruimte
46
import in mito vetzuur
voor import naar binnenmembraan wordt de CoA-groep vervangen door carnitinegroep dmv CPT-1.
acylcarnitine wordt door translocase door het binnenmembraan naar de matrix vervoerd.
in de matrix wordt het weer acyl-CoA
47
beta oxydatie
acyl-CoA => acetyl-CoA
elke cyclus 1 acetyl-CoA met 2C's
1: oxydatie door acetylcoadehydrogenase -> FADH2
2: h2o
3: oxydatiestap naar NADH
4: acetyl-CoA afsplitsing
48
acetyl-CoA dehydrogenase
3 varianten:
VLCAD: C14-C18
MCAD: C6-C12
SCAD: -C4
49
hoe wordt de vetzuuroxydatie gereguleerd?
- vetzuuraanbod
- de activiteit van CPT-1. dit wordt heel erg sterk geremd door malonyl-CoA
50
0de orde kinetiek
tekort aan enzym: halfwaardetijd is afhankelijk van de dosis, net als alcohol
51
1ste orde kinetiek
overmaat aan enzym: halfwaardetijd is onafhankelijk van de dosis
52
totale alcohol lichaamsvolume
gewicht x 0,6 = ...L
53
naarmate je langer vast stikstof
daalt
54
naarmate je langer vast ureum
daalt
55
naarmate je langer vast ammoniak
stijgt
56
naarmate je langer vast ketonlichamen
stijgt
57
wezenskenmerk chylomicron
apo B48
58
chylomicron
apo B48
apo E
apo C2
59
apo C2
LPL; dit haalt TG uit de chylomicron
60
chylomicron remnant
apo b48
apo E
=> lever
61
apo E
herkent remnant receptor in lever en LDL receptor in lever
62
LP (a)
apo-B deel is afgeschermd door een groot eiwit waardoor het niet kan binden aan de LDL-receptor
63
VLDL
gemaakt in lever en bevat TG en cholesterol en apo B100
apo C2 voor TG eruit halen door LPL
als apo C2 eraf is door leeggetankt => IDL
64
kenmerk VLDL
apo B100
65
IDL
apo B100
apo E
kan worden heropgenomen in de lever via LDL receptor: herkend door apo E
als apo E eraf valt, is het LDL
66
LDL
apo B100
bevat vooral heel veel cholesterol en bijna geen TG. kan naar alle cholesterol behoevende cellen toe. adhv apo B100 wordt het LDL herkend door de LDL-receptor
67
PCSK9-remmers
versterken LDL-receptor recycling
68
kenmerk HDL
apo A
69
LCAT
vrij cholesterol => cholesterolester
70
WHR
vrouwen: > 0,80 = slecht
mannen > 0,95 = slecht
71
regulatie bijnieren
hypothalamus ->CRF -? hypofyse -> ACTH -> bijnier -> cortisol
72
hoe worden ketonlichamen gemaakt?
1. 2 acetyl-CoA => acetoacetyl-CoA
2. acetoacetyl-CoA => HMG-CoA
3. HMG-CoA => acetoacetaat
dit is er al een, maar de andere twee worden hieruit gemaakt.
acetoacetaat + NADH => 3- hydroxybutaraat
acetoacetaat => CO2 + aceton
73
hoe wordt 3-hydroxybutyraat ketolyse in weefsels?
1. 3-hb => NADH (ATP) + acetoacetaat
2. acetoacetaat + succinyl- CoA => acetoacetyl-CoA + succinaat
3. acetoacetyl-CoA => 2 acetyl-CoA
74
alanine
uit aminogroep + pyruvaat
75
glutamine
uit aminogroep + glutamaat
76
ureum
aminogroep + aspartaat
77
de NH3 groep uit elk aminozuur komt in .... tewrecht
glutamaat
vanuit daar kan het NH3 of aspartaat worden. dit vormt ureum
78
glutamaat werking
alfa-ketoglutaraat + aminozuur wordt dmv transaminase glutamaat
glutamaat wordt dmv glutamaat dehydrogenase NH3 en a;fa-ketoglutaraat
OF
ook kan glutamaat met oxaalacetaat aspartaat en alfa-ketoglutaraat vormen
79
waardoor wordt glutamaat versneld?
acetyl-CoA
80
hoe wordt NH3 bij glutamine ingebouwd?
glutamaat uit spier + NH3 => glutamine
naar lever
2 aminogroepen => ureum
overgebleven => glucose
81
hoe wordt NH3(uit aminozuur) bij alanine ingebouwd?
alfaketoglutaraat + aminozuur wordt dmv transaminase glutamaat.
glutamaat + pyruvaat => alanine + alfa ketoglutaraat
82
hoe komt de spiercel aan pyruvaat dat nodig is om alanine te vormen met NH3?
glycogeenvorraad: adrenaline stimuleert :
1: spierglycogeen -> G-6P
2: G-6-P => pyruvaat
83
wat is de invloed van cortisol bij eiwitten?
eiwit -> aminozuren
84
Wat is de meest voorkomende oorzaak van insuline resistentie?
een stoornis bij het doorgeven van het signaal dat ontstaat in de cel na binding van insuline aan de insuline receptor
85
Op welk moment dient een patiënt met type 2 diabetes op microalbuminurie getest te worden ?
Op het moment van het stellen van de diagnose diabetes, en vervolgens jaarlijks.
86
Welk mechanisme is betrokken bij de remming van de activiteit van de α-cel door de β-cel?
de activering van een chloor kanaal in de α-cel
87
komen mensen voor diabetes type 1 al met retinopathie voor de eerste keer bij de huisarts?
nee
88
Wat is het effect van intensieve insuline therapie bij patiënten met type 1 diabetes op de kans op hypoglycemieën?
verhoogde kans op hypo
89
wat is er nodig om actyl-CoA de czc in te laten gaan?
oxaalacetaat
90
waarvoor gebruik je pyruvaat carboxylase?
om pyruvaat om te zetten in oxaalacetaat. dit wordt gedaan om de czc in de hersenen tijdens vasten niet aflopend te laten zijn
91
hoe draagt spierglycogeen bij aan de bloedsuikerspiegel tijdens kort vasten?
contractie
1: verhoogd calcium
dit activeert fosforylase kinase
fosforylase kinase fosforyleert fosforylase
dit activeert de glycogenolyse
2: verhoogd AMP
verhoogt fosforylase naar glycogenolyse
én verhoogt PFK1 naar glycolyse
92
hoe draagt spierglycogeen bij aan de bloedsuikerspiegel tijdens langer vasten?
adrenaline
1: verhoogt cAMP
activeert PKA
activeert zowel fosforylase kinase als fosforylase
pakt vanaf daar dezelfde route als bij kort vasten
2: fosforyleert PFK-2
verhoogt fructose-2,6-bisfosfaat
verhoogt PFK-1 => glycolyse
cortisol
mobiliseert aminozuren uit spiereiwitten
sommige aminozuren gaan meteen de gluconeogenese in
andere gaan czc in in spier, waarbij NH3 ontstaat, dat op
pyruvaat wordt gezet tot alanine. dit gaat dan ook naar
de gluconeogenese
93
hoe werkt de glycogenolyse in de lever?
glucagon verhoogt cAMP. dit activeert PKA. dit activeert fosforylase kinase => glycogenolyse
94
wat is het sleutelenzym van de ureumcyclus?
CPS-1
95
wat doet glucose-6-fosfaat dehydrogenase?
het is een onderdeel van de PPP.
het zet glucose-6-fosfaat oxidatief om in NADPH
96
fructose-1,6-bisfosfatase
zet pyruvaat om in glucose-6-fosfaat:
omgekeerde glycolyse: gluconeogenese
97
PFK-1
sleutelenzym glycolyse
zet glucose-6-fosfaat om in pyruvaat
98
wat is de invloed van AMP op PFK-1?
stimulerend
99
wat is de invloed van fructose-2,6-bisfosfaat op PFK-1?
stimulerend
100
wat is de invloed van fructose-2,6-bisfosfaat op fructose-1,6-bisfosfaat?
remmend
101
wat doet pyruvaat carboxylase?
zet pyruvaat om in oxaalacetaat.
dit is ook dat enzym met anaplerotische werking.
102
wat doet pyruvaat kinase?
zet glucose-6-fosfaat om in pyruvaat
103
wat doet aminotransferase?
zet pyruvaat om in alanine en andersom
104
acetyl-CoA carboxylase
zet acetyl-CoA om in acyl-CoA ;
VETZUURSYNTHESE
105
HMG-CoA synthase
zet acetyl-CoA om in ketonen
106
thiophorase
zet ketonen om in acetyl-CoA
107
sleutelenzymen glycolyse
- PFK-1
- pyruvaat kinase
- glucokinase
108
sleutelenzymen gluconeogenese
- PEP carboxylase
- pyruvaat carboxylase
- fructose-1,6-bisfosfatase
- glucose-6-fosfatase
109
Vd =
dosis/concentratie
110
propranolol
groot first pass effect
111
snelle acetyleerders
eskimo's en japanners
112
atypisch cholinesterase
trage suxamethonium afbraak
113
steady state concentratie
dosis x t1/2 / (Vd x ln2 x doseringsinterval)
114
klaring
Q x (Cin-Cout) / Cin
115
Q in de lever
25% van de cardiac output
= 1,5 L/minuut
116
waar haakt alanine in op de gluconeogenese?
pyruvaat
117
welke sleutelenzymen gaat alanine af in de gluconeogenese?
- pyruvaat carboxylase
- PEP carboxylase
- fructose-1,6-bisfosfatase
- glucose-6-fosfatase
118
waar haakt glutamaat in op de gluconeogenese?
bij oxaalacetaat
119
welke sleutelenzymen gaat glutamaat af in de gluconeogenese?
- PEP carboxylase
- fructose-1,6-bisfosfatase
- glucose-6-fosfatase
120
waar haakt glycerol in op de gluconeogenese?
bij dihydroxyacetonfosfaat
121
welke sleutelenzymen gaat glycerol af in de gluconeogenese?
- fructose-1,6-bisfosfaat
- glucose-6-fosfatase
122
hoe gluconeogenese uit glycerol?
glycerol =glycerolkinase> glycerol-3-fosfaat => dihydroxyacetonfosffaat
123
Welke effecten kunnen bij een goed werkende lipostat optreden bij een toename van het lichaamsgewicht?
- sympathische systeem aan
- energieverbruik meer aan
124
Welke vetpercentage wordt als gezond beschouwd voor een 20-jarige vrouw met een normale lichaamsbouw?
25%
125
Er zijn belangrijke verschillen tussen de fructose en glucose stofwisseling in de lever.
Wat is een belangrijk verschil tussen beide?
Fructose stofwisseling geeft een hoger risico op urinezuur produktie dan glucose stofwisseling.
126
In de Middeleeuwen bezag men extreem overgewicht vooral religieus, en nu vooral esthetisch en medisch.
127
Waardoor is na 10 dagen het glucose verbruik weer in balans gebracht met de verhoogde glucose inname? Noem
drie processen.
1. meer glycogenese dus grotere glycogeenvoorraad
2. meer energiebehoefte, dus glucose oxidatie tgv DIT en verhoogd BMR (stijging leptine).
3. Preferentiële glucose verbranding ten koste van vetzuur verbranding.
4. Verhoogde vetsynthese uit glucose.
128
Bij overgang van voeden naar vasten moet het lichaam overschakelen op een andere bron van glucose.
1. Wat is de belangrijkste bron van glucose na 6 uur vasten? Verklaar je antwoord. (2p)
2. Wat is de belangrijkste bron van glucose na 36 uur vasten? Verklaar je antwoord. (2p)
Leverglycogeen, gluconeogenese is nog nauwelijks gestart omdat er nog weinig aminozuren en glycerol beschikbaar is in de lever
Gluconeogenese, leverglycogeen is op.
129
Bij voeden na een periode van vasten verandert in de levercel de fosforyleringstoestand van het bifunctionele enzym PFK2/FBPase2.
Om welke verandering in fosforyleringstoestand gaat het hier, en beschrijf de achtereenvolgende stappen waarmee deze
verandering leidt tot verandering van de snelheid van de glycolyse en de snelheid van de gluconeogenese in de levercel.
(5p)
het bifunctionele enzym wordt gedèfosforyleerd (1p)
hierdoor wordt PFK2 actief en FBPase inactief (1p)
hierdoor stijgt de intracellulaire concentratie van fructose-2,6-bisfosfaat (1p)
fructose-2,6-bisfosfaat activeert PFK1 en daarmee de glycolyse snelheid (1p)
fructose-2,6-bisfosfaat onderdrukt FBPase1 en remt daarmee de gluconeogenese (1p)
130
Waarvoor dient het NADPH vooral in de erythrocyten?
voor het reduceren van het geoxideerde glutathion
heeft iets te maken met MetHb
131
Noem de twee producten die met behulp van glucose metabolisme in de vetcel gevormd worden, en verklaar voor beide
producten waarvoor deze noodzakelijk zijn voor de opslag van vet in de vetcel.
synthese van glycerol-3-fosfaat, is nodig om geactiveerde vetzuren te veresteren tot TG (2p)
generatie van ATP, om vetzuren te kunnen activeren naar CoA-esters (2p)
132
alanine
citraat
133
glyceraldehyde-3-fosfaat
malaat
134
Leg het mechanisme uit waardoor glycogeen fosforylase wordt geactiveerd als gevolg van verhoging van de AMP
concentratie
allosterie: AMP bindt rechtstreeks aan het fosforylase, wat leidt tot vormverandering
135
Leg het mechanisme uit waardoor glycogeen fosforylase wordt geactiveerd als gevolg van verhoging van de Ca2+
concentratie
Ca2+ bindt aan fosforylase kinase, waardoor fosforylase wordt gefosforyleerd
136
Beschrijf hoe de activiteit van acetyl-CoA carboxylase onder deze omstandigheden wordt verhoogd, en hoe dit leidt tot
onderdrukking van de vetzuuroxidatie.
Glucose opname, dan is insuline verhoogd. (1p)
Insuline zorgt voor dèfosforylering van acetyl-CoA carboxylase, (of insuline verhoogt citraat aanbod in het cytoplasma) (1p)
hierdoor wordt meer malonyl-CoA aangemaakt (1p)
malonyl-CoA remt vetzuuropname door het mitochondrion (1p)
137
Verklaar wat het nut is van de antibiotica bij deze patiënt.
Antibiotica onderdrukken de darmflora en daarmee de ammoniak productie in de darm
138
Via welke mechanismen kan overmatig alcoholconsumptie de waargenomen lactaatacidose veroorzaken?
Het door erythrocyten geproduceerde lactaat wordt niet meer door de lever verwerkt (1p). en het uit aminozuren gevormd pyruvaat wordt omgezet in
lactaat
139
Via welk mechanisme kan overmatig alcoholconsumptie de sterke verhoogde β-hydroxybutyraat spiegel in het bloed
veroorzaken ?
Door de geremde citroenzuurcyclus wordt acetyl-CoA omgezet worden in acetoacetaat (1p) en door de hoge NADH/NAD+ ratio wordt acetoacetaat
voornamelijk omgezet in β-hydroxybutyraat (1p)
140
De afgifte van insuline wordt gestimuleerd door een depolarisatie van de β-cel van de pancreas.
141
braken bij eerste presentatie type 1
ja, komt door ketoacidose
142
niet minder macrovasculaire complicaties bij goede inslune behandeling bij dm1
143
PKU
normaal:
phenylalanine =PAH> tyrosine => melanine, catecholaminen, schildklierhormoon, L-dopa
maar PKU mensen geen PAH
144
PKU uiterlijk
bleek, blond, blauw
145
PKU overerving
autosomaal recedssief
146
behandeling PKU
phenylalanine beperkt dieet en tyrosine verrijkt
147
hoe onstaat de vasculaire schade bij DM?
hoge glucose => oxidatieve stress => vaatwandinflammatie => complicaties
148
neuropathie pathways pathofysio
- micro-angiopathie
- axonen-/schwanncelbeschadiging
- glycolysering van zenuweiwitten
149
hyperglycemische hyperosmolaire ontregeling
- dagen-weken
- verlaagd bewustzijn
- epilepsie
- krampen in benen
150
metabool syndroom
- viscerale obesitas (>102cm of >88cm)
- triglyceriden hoog
- HDL cholesteorl laag
- bloeddruk hoog
- nuchter glucose hoog
151
HOMA
nuchter x nuchter . 22,5
<1,5 = goed
>2,5 = slecht
152
dehydrogenase slaat op
verwijderen of toevoegen van 2 H
hierbij speelt NAD+/NADH een rol
153
situatie met veel insuline bij bifunctionele enzym PFK2/FBPase2.
1. het enzym wordt gedefosforyleerd
2. PFK2 wordt heirdoor actief, terwijl fructosebisfosfatase-2 hierdoor inactief wordt
3. hierdoor stijgt fructose-2,6-bisfosfaat
4. dit activeert PFK1
5. hierdoor wordt de glycolyse gestimuleerd
154
situatie met weinig insuline bij bifunctionele enzym PFK2/FBPase2.
1. het enzym wordt gefosforyleerd
2. PFK2 wordt geremd, terwijl fructosebisfosfatase-2 wordt gestimuleerd.
3. hierdoor krijg je meer fructose-6-fosfaat en een verminderde remming van fructosebisfosfatase-1
4. hierdoor wordt fructose-1,6-bisfosfaat omgezet in fructose-6-fosfaat en hiermee dus de gluconeogenese gestimuleerd
155
NADPH functie
- onderhoud en anabolisme vetzuur
- onderhoud en anabolisme cholesterol
- mogelijke schade van vrije zuurstofradicalen
156
acetyl-CoA carboxylase
- richtinggevende stap bij de vetzuuroxydatie
- zorgt voor de omzetting van acetyl-CoA naar malonyl-CoA
157
waardoor wordt acetyl-CoA carboxylase geactiveerd?
defosforylering door insuline
158
waarom wordt de energie bij vasten voor spieren gehaald niet uit glucose?
insulineconcentratie is dan laag. de insuline-afhankelijke GLUT4 transporter komt niet goed tot expressie.
159
wat doet debranching enzyme?
glycogenolyse
160
percentages energiebehoefte
60 % BM
20-30% fysieke activiteit
10 % adaptieve thermogenese
161
vetpercentage vrouwen
25%
162
vetpercentage mannen
15%
163
spiermassa vrouwen
35%
164
spiermassa mannen
45%
165
LCAT maakt van prematuur HDL matuur HDL
166
CETP
via dit is er een wisselwerking tussen HDL en VLDL/LDL:
HDL geeft cholesterol (dat ze uit de periferie heeft opgenomen) aan VLDL/LDL. tegelijkertijd neemt ze TG van ze op. het VLDL/LDL met het cholesterol gaat naar de lever. de TG die nu in HDL zit, wordt door leverlipase in de lever weggehaald, waardoor je weer je 'originele' HDL terug hebt
167
leverlipase
haalt TG uit HDL
168
scheve dubbele binding in strucuut
trans, recht is cis. trans is niet essentieel
169
Bij uitdroging neemt de elektrische geleiding van het lichaam bij een bioelektrische impedantie meting ... waardoor het vetpercentage ... lijkt dan het werkelijke vetpercentage.
toe
lager
170
Leg uit wat het effect van een inactiverende mutatie in de leptine receptor is op het basaalmetabolisme (kcal/kg FFM) bij deze patiënten ten opzichte van controle patiënten zonder deze mutatie.
Het basaalmetabolisme (kcal/kg FFM) is lager (of normaal) (1p); door inactieve receptor kan leptine bij toegenomen energieintake geen verhoging van het energieverbruik induceren (1p).
171
Beschrijf kort het mechanisme waarmee adrenerge stimulatie van de spiercel leidt tot activering van de glycogeen osforylase activiteit.
receptorbinding -> cAMP verhoging (1p) -> PKA activiteit ->
fosforylering van glycogeen fosforylase
172
Beschrijf kort het mechanisme waarmee adrenerge stimulatie van de spiercel leidt tot activering van de PFK-1
activiteit.
receptorbinding -> cAMP verhoging (1p) -> PKA activiteit ->
. fosforylering van PFK-2 (1p) -> verhoging van fructose-2,6-BP2 (1p) -> allosterische activatie van PFK-1
173
Beschrijf op welke wijze de glycogenolyse in de spier wordt geactiveerd als gevolg van een verhoging van de
intracellulaire Ca2+-concentratie.
Ca bindt aan fosforylase kinase ,waardoor fosforylase kinase verandert van de inactieve naar de actieve vorm.
Actief fosforylase kinase fosforyleert glycogeen fosforylase waardoor fosforylase actief wordt.
Actief fosforylase betekent glycogenolyse.
174
Welk mechanisme is ervoor verantwoordelijk dat hersencellen alleen glucose opnemen uit de bloedbaan wanneer glucose nodig is?
De HK activiteit wordt onderdrukt door glucose-6-fosfaat.
175
In welke lichaamscellen worden na een nacht vasten vooral ketonlichamen verbrand?
skeletspiercellem
176
Voor een efficiënte handhaving van de bloedsuikerspiegel is een goede communicatie tussen de verschillende celtypen in een eilandje van Langerhans essentieel.
Welke bewering over de communicatie tussen de verschillende celtypen is juist?
De afgifte van GABA door de bèta-cellen remt de activiteit van de alfa-cellen
177
Leg uit wat de functie van het enzym pyruvaat carboxylase is in deze niet-gluconeogene organen.
anaplerotische werking: aanvulling van intermediairen van de citroenzuurcyclus die gebruikt worden voor allerlei biosynthese processen
178
Leg uit waarom ook in de hersenen de activatie van pyruvaat carboxylase door acetyl-CoA belangrijk is.
als acetyl-CoA stijgt, dan kan het kennelijk niet snel genoeg verwerkt worden in de citroenzuurcyclus; door extra vorming van oxaalacetaat (citroenzuurcyclus intermediairen) kan meer acetylCoA verwerkt worden in de citroenzuur
179
PFK-2 is actief in de ... toestand, en FBPase-2 is actief in de ...toestand
gevoede
gevaste
180
PFK-1 is actief in de ... toestand, en FBPase-1 is actief in de ... toestand
gevoede
181
Met welk klinisch-chemisch onderzoek wordt het vermoeden van een acute porfyrie aanval bevestigd?
bepaling van delta-aminolevulinezuur (ALA) en porfobilinogeen (PBG) in urine
182
Beschrijf de drie speerpunten van het metabole dieet voor patiënten met een ureumcyclus defect, en geef voor elk
speerpunt aan waarvoor dat van belang is.
1. Laag in natuurlijk eiwit/eiwit via voeding (1p), zodat ze niet teveel eiwit en dus stikstof binnen krijgen (1p).
2. Aangevuld met aminozuurpreparaten die essentiele aminozuren bevatten (1p), om te voorkomen dat patiënten tekorten krijgen aan essentiele aminozuren en daardoor eiwitondervoeding ontwikkelen (slechte groei, spierontwikkeling ect). (1p)
3. Calorierijk (1p), om te voorkomen dat patiënten catabool worden en daarmee stikstof uit hun eigen spieren vrijmaken.
183
Hieronder staan vier beweringen over de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid voor de inneming van foliumzuur in een populatie.
Welke bewering is juist?
Die is gelijk aan de gemiddelde behoefte plus tweemaal de standaarddeviatie voor de inneming in die populatie.
184
Verklaar de toename van de hoeveelheid SER in de hepatocyt bij chronisch overmatig alcohol gebruik
Het SER bevat cytochroom P450 (1p) dat kan fungeren als een extra mogelijkheid om ethanol te oxideren tot acetaldehyde zonder dat daar NAD+ voor nodig is (1p). De capaciteit van dit systeem wordt verhoogd wanneer de hepatocyten chronisch worden blootgesteld aan een
hogere concentratie toxische stoffen (w.o. ethanol) (1p)
185
Op het ontwikkelen van welke twee aandoeningen heeft een persoon met een gestoorde glucose tolerantie een verhoogde
kans?
HVZ en DM2
186
alcohol afbraak
alcohol =alcohol dehydrogenase> acetaldehyde
acetaldehyde =oxydatie> acetaat
187
waarom zijn er alleen lege mito’s na heeeeel veel alcohol?
De citroenzuurcyclus komt stil te liggen als je alcohol ligt door een gebrek aan NAD+. (Want zonder NAD+ kan pyruvaat niet naar acetyl-CoA.) Hetzelfde geldt voor beta oxydatie grotendeels. Hierdoor werden de mito’s dus leeg door alcoholgebruik; citroenzuurcyclus en grotendeels die betaoxydatie komen stil te liggen en de eiwitten die daarvoor worden gebruikt, verdwijnen.
188
beta cellen in de eilandjes van langerhans produceren ook
GABA. dit heeft een remmend effect op alfa cellen;
het opent de Cl- kanaal in alfa cellen waardoor influx van Cl- => hyperpolarisatie=> geen glucagon afgifte
189
cytochroom P450 functie
speelt belangrijke rol bij geneesmiddelen afbraak
komt voort uit heem dus hier gaat ook iets mis met porfyrie
190
koolhydraat beperkt dieet
per dag maximaal 50 gram
191
somogyi effect
hoge bloedsuikerwaarde in reactie op een lage bloedsuikerwaarde
192
dawn fenomeen
hoge bloedsuikergehalt in de vroege ochtend (door cortisol etc)
193
geneesmiddelen die door cytochroom P450 reductase worden afgebroken bij alcohol gebruik
in het algemeen werken deze veel sterker omdat cytP450 zich vnmlk bezighoudt met het afbreken van ethanol en niet met het afbreken van het medicijn
maar als alcoholisten nuchter zijn, zijn deze geneesmiddelen juist minder effectief, omdat cytP450 nu door chronisch alcoholisme continu actief is en nu zonder ethanol aanwezig heel snel geneesmiddel afbreekt
194
gewichtsverlies door alcohol
- minder eetlust
- schade epithelia van de spijsvertering dus slechte opname voedingsstoffen
195
hoe wordt hexokinase geremd?
allosterisch door glucose-6-fosfaat
196
GLUT1
in hersenen: insuline onafhankelijk
als er geen glucose nodig is, stapelt zich glucose-6-fosfaat door het uitstaan van de glycolyse. dit remt dus hexokinase waardoor er geen glucose meer naar glucose-6-fosfaat wordt omgezet
197
sulfonylureum
stimuleren insuline
198
wat meet je met een glucagon provocatie test?
glycogenolyse
199
verhoogde anion gap
metabole acidose
200
Geef voor elk orgaan het belangrijkste eiwithormoon met orexigene of anorexigene werking, en geef voor elk hormoon of het orexigene of anorexigene werking heeft.
maag: ghreline (1p)
duodenum: CCK (1p)
ileum: GLP-1 of PYY (1p)
vetweefsel: leptine (1p)
alleen ghrelin is orexigeen (1p)
201
In de zogenaamde "early-refed state", dus tijdens een maaltijd na een langere periode van vasten, wordt relatief weinig glucose bij de eerste passage door de lever door de levercellen opgenomen.
Wat is hiervoor de beste verklaring?
Het duurt even voordat glucokinase losgelaten wordt door eiwitten in de kern en in het cytoplasma verschijnt
202
Wat zijn bij kortdurend vasten (<12 uur) de belangrijkste energiebronnen in het lichaam?
glucose en vrije vetzuren
203
Leg uit waardoor het glucose verbruik in het lichaam vanaf dag 3 van volledig vasten daalt. (
Hersenen (1p) gaan geleidelijk over van glucose oxidatie naar ketonlichaam oxidatie (1p) voor de energie voorziening doordat de concentratie ketonlichamen in het bloed vanaf dag 3 gaat stijgen (1p)
204
Leg uit wat het nut van activatie van acetyl-CoA carboxylase in spierweefsel in de gevoede toestand is voor de glucose
homeostase?
preferentiële glucose oxidatie in de spier, waardoor postprandiaal bloedsuiker sneller daalt
205
Waardoor wordt acetyl-CoA carboxylase allosterisch geactiveerd?
citraat
206
Leg uit waardoor er geen ketonlichamen gevormd worden uit glucose.
Ketonlichamen worden gevormd uit acetyl-CoA (1p) als de acetyl-CoA concentratie hoog genoeg is. Acetyl-CoA wordt in de gevoede toestand gevormd door PDH (1p) , en PDH wordt geremd door acetyl-CoA (1p). Daardoor bereikt acetyl-CoA in de gevoede toestand niet de hoge concentratie die nodig is voor de ketonlichaamvorming (1p).
207
Beschrijf op welke wijze de glycogenolyse in de spier wordt geactiveerd ondanks een volledige FK deficiëntie in de spier
Spierarbeid leidt tot ATP verbruik (1p) en bij onvoldoende ATP vorming tot AMP verhoging (1p). AMP bindt aan glycogeen fosforylase (1p) waardoor fosforylase actief wordt (1p).
208
Beschrijf de drie speerpunten van het metabole dieet voor patiënten met fenylketonurie, en geef voor elk speerpunt aan
waarvoor dat van belang is.
1. Laag in natuurlijk eiwit/eiwit via voeding (1p), zodat ze niet teveel fenylalanine binnen krijgen (1p).
2. Aangevuld met aminozuurpreparaten die essentiële aminozuren bevatten met uitzondering van fenylalanine(1p), om te voorkomen dat patiënten tekorten krijgen aan essentiële aminozuren en daardoor eiwitondervoeding ontwikkelen (slechte groei, spierontwikkeling etc). (1p)
3. Calorierijk (1p), om te voorkomen dat patiënten katabool worden en daarmee fenylalanine uit hun eigen spieren vrijmaken. (1p)
209
Door het een ziekte te noemen, zijn we als samenleving minder geneigd het als sociaal ongelijkheidsprobleem te benaderen – wat de
toename van obesitas ook is. In rijke geïndustrialiseerde landen: hoe armer, hoe meer obesitas.
210
Acetyl-CoA gaat vanuit mitochondrium in de vorm van … naar het cytosol. Deze stof activeert …
citraat
acetylCoA carboxylase
211
laag glucose werking insuline
weinig ATP in de cel => minder remming K+ kanalen => meer K+ uitstroom => hyperpolarisatie => inactivatie Ca2+ influx => minder insuline secretie
212
hoog glucose werking insuline
veel ATP in de cel => remming K+ kanalen => minder K+ uitstroom => depolarisatie => activatie Ca2+ influx => meer insuline secretie
213
wat is het verschil tussen hexo- en glucokinase?
hexokinase wordt allosterisch geremd door glucose-6-fosfaat
214
symptomen acute profyrie
- buikpijn
- onrust, angst, slapeloosheid
- tachycardie
- hypertensie
- verward
215
uitlokkende factoren acute porfyrie
- infecties
- vasten
- alcohol
- zware inspanning
216
bij verdenking van een aanval van acute porfyrie
- hoeveelheid ALA in urine
- hoeveelheid PBG in urine
217
behandeling acute porfyrie
- koolhydraten toedienen
- pijnstillers
- betablokkers
218
nabehandeling acute porfyrie
- uitlokkende factoren bespreken
219
hexokinase heeft een ... affiniteit voor glucose zodat ...
hoge
alles meteen wordt omgezet en de cel constant glucose-influx heeft.
220
waar is hexokinase?
overal buiten lever en pancreas
221
waar is glucokinase?
lever en pancreas
222
In de lever en pancreas is zit ... , welke een veel... affiniteit voor glucose heeft; ...
glucokinase
lagere
zo kan insuline langzaam meegaan met een stijgende bloedsuikerspiegel ipv ineens heel hard pieken!
223
waarom kunnen vetzuren niet omgezet worden in glucose?
beide paden van gluconeogenese zijn geblokkeerd:
1. je hebt oxaalacetaat nodig om acetyl-CoA de czc in te laten gaan. in de czc verlies je 2C's van acetyl-CoA in de vorm van 2Co2, dus er wordt netto geen oxaalacetaat gemaakt.
2. PDH is onomkeerbaar
224
waarom vindt er ketogenese plaats?
1. tijdens de vetzuuroxydatie ontstaat er veel NADH en FADH2. czc heeft weinig toe te voegen
2. tijdens vasten wordt oxaalacetaat al gebruikt voor gluconeogenese, en niet voor de czc.
om deze redenen (omdat de czc niet gaat) worden er ketonlichamen gevormd
225
waarom maak je ketonlichamen niet uit glucose?
ketonlichamen worden pas gevormd bij een hoog genoegde concentratie acetyl-CoA. in gevoede toestand is de insuline hoog en dus PDH veel acetyl-CoA maakt. maar acetyl-CoA remt ook de PDH, dus hierdoor kan in gevoede toestand (uit glucose dus ) nooit genoeg acetyl-CoA gemaakt worden om de ketongenese in te gaan
226
Geef twee redenen waardoor de ketonlichaam productie in de lever snel stopt door verhoging van de insuline spiegel
verminderd vetzuuraanbod (1p); remming beta-oxidatie ;
insuline remt HSL en daarmee de lipolyse in het vetweefsel (1p); linsuline activeert acetyl-coA carboxylase waardoor malonyl-CoA in de
levercel stijgt en CPT-1 wordt geremd
227
AMP en glycogeenfosforylase
ALLOSTERISCHE ACTIVATIE
228
Leg uit wat het fysiologische belang is van de activatie van glycogeen fosforylase door AMP.
AMP stijging signaleert een ATP tekort (1p); door activatie van glycogeen fosforylase wordt glucose-6-fosfaat beschikbaar voor de voor de (anaerobe) glycolyse en daarmee voor ATP regeneratie (1p)
229
legacy effect
Het gunstige effect van een scherpe bloedglucose controle gestart direct na de diagnose diabetes mellitus werkt langdurig door: dat wil
zeggen het gunstige effect op een verminderde incidentie van diabetische complicaties blijft bestaan zelfs als in de loop van de tijd de
bloedglucose controle minder scherp wordt.
of
Omgekeerd: een matige/slechte bloedglucose controle in de eerste jaren na de diagnose diabetes mellitus werkt ook langdurig door: dat wil
zeggen het nadelige effect op een toegenomen incidentie van diabetische complicaties blijft bestaan zelfs als in de loop van de tijd de
bloedglucose controle sterk verbeterd wordt.
230
vitamine B1 thiamine
aldehydegroep transfer
dehydrogenases
231
vitamine B6 pyridoxine
transaminases
fosforylases
232
vitamine B8 biotine
carboxylases
233
intensief insuline behandeling
4 injecties of insulinepomp
234
conventioneel insuline behanddeling
2 injecties
235
LDLc
= Tc - HDLc - VLDLc
236
insuline receptor
tyrosine kinase receptor
237
glucagon receptor
G-eiwit receptor
238
HDL is in staat onveresterd cholesterol op te nemen uit cellen in de vaatwand via het celmembraan eiwit
ATP binding cassette-A1 eiwit (ABC-A1)
239
verschillende fasen reacties met farma
1: oxidatie, hydrolase en reductie
2: conjugatie
240
De glycemische index van sucrose is veel lager dan de glycemische index van amylose.
Geef twee biochemische verklaringen hiervoor
amylose bestaat louter uit glucose, terwijl sucrose voor de helft uit fructose bestaat (1p). Na inname van gelijke hoeveelheid van beide
koolhydraten zal bij sucrose dus maar de helft aan glucose in de bloedbaan verschijnen. (1p)
Fructose kan in de lever weliswaar in glucose worden omgezet, maar dit zal nauwelijks gebeuren (1p) wanneer tegelijkertijd glucoseaanbod is, omdat insuline daardoor stijgt en dit de vorming van glucose onderdrukt (1p)
241
Verklaar het optreden van dehydratie als gevolg van een diabetische ketoacidose aan de hand van twee verschillende
mechanismen (4p)
1. vocht verlies via urine als gevolg van osmotische diurese bij verhoogde bloedglucose spiegels (2p)
2. vocht verlies via overgeven als gevolg van de acidose (2p)
242
sleutelenzym vetzuuroxydatie
CPT-1
243
