Termen Flashcards

(50 cards)

1
Q

Wat zijn de assumpties van de persoonlijkheidsleer?

A

Consistentie over de tijd
consistentie over situaties
persoonlijkheidscoherentie: kind uit zich anders dan volwassenen maar de essentie is hetzelfde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Persoonlijkheid

A

Individuele verschillen tussen mensen in de manier waarop ze zich gedragen, hoe ze zich voelen en denken. Deels genetisch bepaald en deels door invloeden uit je omgeving. Bestaat uit karakter (temperament en geleerde gewoonten) en gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Fundamentele attributie fout

A

de neiging om gedragingen van anderen toe te schrijven aan hun persoonlijkheid of karakter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

temperament

A

basale persooonlijkheidseigenschappen die al in de kinderjaren aanwezig zijn. Is genetisch bepaald.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Karakter

A

temperament + de gedragingen die je hebt aangeleerd. Het typerende van een persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

rangordestabiliteit

A

maat die aangeeft of de volgorde waarin een eigenschap is verdeeld binnen een groep, over de tijd stabiel blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

mean-level stabiliteit

A

of het gemiddelde van een eigenschap over de tijd stabiel blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

persoon omgeving correlatie

A

hebben te maken met het feit dat de persoonlijkheid van een kind en zijn of haar omgeving met elkaar kunnen samenhangen, via een aantal mechanismen. Deze mechanismen kunnen reactief zijn, dat wil zeggen dat mensen aspecten van de omgeving interpreteren op een manier dat deze omgeving bij hun persoonlijkheid past. Ze kunnen actief zijn, dat wil zeggen dat mensen bewust hun omgeving zodanig uitzoeken of vormgeven dat deze bij hun persoonlijkheid past. Of ze kunnen evocatief zijn, dat wil zeggen dat een bepaalde persoonlijkheid een bepaald soort omgeving kan uitlokken, vb. kind dat niet graag knuffelt vs een kind dat graag geknuffeld wordt roept een andere reactie bij de ouder op. Correlaties zijn belangrijk, omdat ze tot gevolg hebben dat persoon en omgeving steeds beter bij elkaar gaan passen, iets dat zowel positieve als negatieve effecten kan hebben, maar waardoor in ieder geval de persoonlijkheid steeds stabieler zou kunnen worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

persoon omgeving interactie

A

hebben te maken met het feit dat bepaalde persoonskenmerken soms anders uitpakken als gevolg van bepaalde omgevingskenmerken. Of andersom, dat bepaalde omgevingsfactoren soms wel, maar soms niet, als risico gezien moeten worden, afhankelijk van bij welk type persoon deze factoren aangrijpen. We zouden kunnen zeggen dat de persoonlijkheid bepaalt wat het effect van de omgeving is (immers: een negatieve omgeving heeft pas effect bij een bepaald soort persoonlijkheid), maar ook andersom, dat de omgeving bepaalt wat het effect van de (eventueel aangeboren) persoonlijkheid is (immers: de persoonlijkheid heeft pas een probleem tot gevolg in een bepaald soort omgeving).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

zelfconcept

A

het beeld dat je van jezelf hebt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sociale identiteit

A

de manier waarop je jezelf presenteert naar anderen toe. Sociale identiteit heeft ook te maken met die zaken die ook observeerbaar zijn voor andere mensen, zoals je geslacht en etnische achtergrond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Taxonomie van Cattell

A

De Cattell 16 persoonlijkheidsfactoren theorie is een beoordelingsinstrument voor het vaststellen van iemands persoonlijkheid, meestal in de vorm van een test bestaande uit een vragenlijst. Volgens de Cattell 16 persoonlijkheidsfactoren theorie is er een continuüm van persoonlijkheidskenmerken. Dat wil zeggen dat elke persoon tot op zekere hoogte elk van de 16 eigenschappen bezit, maar dat de ene meer van toepassing kan zijn dan de andere. Cattell heeft via factoranalyse de lijst van 4500 woorden om persoonlijkheidstrekken te beschrijven, teruggebracht tot de 16 meest belangrijke persoonlijkheidsfactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Het Big Five Model

A

De dimensies van het Big Five model zijn brede categorieën van persoonlijkheidskenmerken. Het is belangrijk op te merken dat elk van de vijf dimensies een bereik tussen twee uitersten vertegenwoordigt. Extraversie vertegenwoordigt bijvoorbeeld alles tussen extraversie en introversie.
* Openheid: Gesloten: conventioneel en conservatief, kiest het vertrouwde vs open: nieuwsgierig en fantasievol, gericht op het nieuwe.
* Conscientiousness/Zorgvuldigheid: Onzorgvuldig: minder streng en precies in het toepassen van regels, flexibel en kan tegen chaos vs zorgvuldig: verplicht zichzelf in vervullen van taken, ambitieus en betrouwbaar.
* Extraversie: introversie: gericht op de binnenwereld vs Extraversie: gericht op de buitenwereld.
* Agreeableness/vriendelijkheid/altruïsme: zelfgericht: uitgaande van eigenbelang vs Op anderen gericht: openstaand voor andermans belang.
* Neuroticisme/ emotionele stabiliteit: stabiel: gelijkmatis en rustig, tevreden met zichzelf vs instabiel: ervaart negatieve gevoelens als onzekerheid, angst, frustratie, etc.

Let op! de big five verschilt tussen talen en culturen en kan niet overal hetzelfde worden gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

NEO-PI-R

A

Persoonlijkheidsvragenlijst die tegenwoordig wereldwijd het meest wordt gebruikt om de persoonlijkheid van mensen te meten (er is een geüpdate variant NEO-PI-3). De NEO-PI-R is niet gebaseerd op lexicaal onderzoek maar op een vragenlijst (de 16PF), op basis waarvan eerst drie factoren werden gevonden en waaraan later nog twee factoren zijn toegevoegd. Het is een persoonlijkheidsvragenlijst voor het meten van het Five-Factor-Model van persoonlijkheid (vergelijkbaar met big five maar andere ontstaansgeschiedenis).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke factor is toegevoegd aan de Big Six

A

Eerlijkheid-bescheidenheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

HEXACO-model

A

verbeterde versie van het Big Five persoonlijkheidsmodel. Het doel van HEXACO is om een zo compleet mogelijk beeld van de persoonlijkheid van mensen te krijgen. Daarvoor wordt een vragenlijst gebruikt die zowel voor zelfrapportage als voor observatie kan worden gebruikt.
* H. Honesty-Humility /Integriteit: Betrekking op de mate waarbij mensen oprecht, rechtvaardig en bescheiden zijn en hebzucht vermijden. Hoog scorende mensen zijn niet in staat om anderen te manipuleren. Zij zijn niet uit op persoonlijk gewin en zullen niet snel de regels overtreden. Weelde of andere uiterlijkheden die tot een bepaalde sociale status behoren of ernaar verwijzen, vinden zij oninteressant.
* E. Emotionality / Emotionaliteit: Betrekking op de mate waarbij mensen zich angstig, bezorgd, afhankelijk en sentimenteel opstellen. Hoog scoort op emotionaliteit, dan zullen deze mensen zich eerder ergens druk om maken, bezorgd zijn of angst en gevaar zien. Ook hebben zij behoefte aan emotionele steun van anderen en zullen zij zich sneller zorgen maken om anderen en met hen meeleven.
* X. eXtraversion / Extraversie: Betrekking op de mate waarbij mensen levenslustig zijn en dit vol overgave aan hun omgeving laten merken. Zijn dol op sociale situaties en zoeken drukte op. hoog scoren op extraversie dan voelen zij zich volledig op hun gemak wanneer zij in het middelpunt van een groep staan, een groot publiek moeten toespreken of wanneer er wordt verwacht dat zij spontaan de leiding nemen. Elke sociale bijeenkomst vinden zij prettig en zij gaan graag gesprekken met vreemden aan.
* A. Agreeableness /Verdraagzaamheid: Betrekking op de mate waarbij mensen zachtaardig, vergevingsgezind, aanpassingsbereid en geduldig zijn. hoog scoren op verdraagzaamheid dan zullen zij snel naar compromissen zoeken als er sprake is van een meningsverschil. Conflicten gaan zij uit de weg of willen zij met een tussenoplossing sussen. Zij hebben veel geduld, blijven rustig in moeilijke situaties en houden hun boosheid onder controle. Zij verkiezen samenwerking met anderen boven eigen gewin.
* C. Conscientiousness / Consciëntieusheid: Betrekking op de mate waarbij mensen ordelijk, ijverig, perfectionistisch en bedachtzaam zijn. Degenen die hoog scoren op consciëntieusheid kunnen zeer goed organiseren, zijn erg gedisciplineerd, werken doelgericht, beschikken over accuratesse en streven perfectie na. Degenen die laag op consciëntieusheid scoren zijn slordig, komen vaak te laat, maken zich totaal niet druk om mogelijke fouten die ze maken en nemen impulsief hun beslissingen.
* O. Openness to Experience / Openheid voor ervaringen: Betrekking op de mate waarbij mensen nieuwsgierig, open en creatief zijn en onconventionele dingen leuk vinden. Degenen die hoog scoren op het openheid voor ervaringen, hebben veel interesse in alles wat nieuw is, genieten volop van kunst en cultuur, gebruiken vaak hun fantasie en luisteren graag naar inspirerende sprekers. Degenen die laag scoren op de openheid voor ervaringen, zijn conventioneel ingesteld, vinden elke verandering vervelend en voelen zich niet aangetrokken tot buitenissige ideeën. Over het algemeen kiest deze groep niet voor creatieve en/of vrije beroepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

PEN-model

A

een hiërarchisch persoonlijkheidsmodel dat de persoonlijkheid onderverdeelt in drie ‘supereigenschappen’, waaronder dan weer andere eigenschappen vallen. De drie supereigenschappen zijn: Psychoticisme (P), Extraversie (E) en Neuroticisme (N). Het PEN-model veronderstelt dat deze drie eigenschappen erfelijk zijn en gebasseerd zijn op biologische processen. Het PEN-model is gebaseerd op theoretische aannamen over de link tussen eigenschappen en biologische processen.
* Extraversie: Het zenuwstelsel van introverten is chronisch overprikkeld en het zenuwstelsel van extroverten is chronisch onderprikkeld. Zowel introverten als extroverten hebben een optimaal niveau van prikkeling waarbij ze het beste functioneren. Omdat de een al overprikkeld is wil die dus minder prikkels van buitenaf en andersom.
* Neuroticisme: heeft te maken met de activeringsdrempel van het sympatische zenuwstelsel of het limbisch systeem (fight-or-flight respons). Neurotische mensen hebben een lage activeringsdrempel waardoor ze snel negatieve emoties ervaren. Personen die emotioneel stabiel zijn hebben daarentegen een hoge activeringsdrempel.
* Psychoticisme: heeft te maken met een verlies van realiteitszin en agressiviteit, in een verhoogd testosteronniveau. Hoe hoger het niveau van testosteron, hoe groter de kans dat mensen agressief zouden zijn en een gebrek aan realiteitszin zouden ervaren.
Onder de drie supereigenschappen bevinden zich andere eigenschappen (van een lagere orde), zoals sociabel en assertief. Onder deze eigenschappen vallen weer gewoontegedragingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Antwoordtendensen

A

de neiging van sommige mensen om antwoorden te geven die niet (uitsluitend) met de inhoud van de vragen te maken hebben. Zo hebben sommige mensen de neiging om in te willen stemmen. Dit kan je nagaan door vragen op te nemen die omgekeerd geformuleerd zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Sociaal wenselijkheid

A

vragen zo beantwoorden dat men overkomt als iemand met eigenschappen die sociaal wenselijk zijn. Mensen vertekenen om die reden de antwoorden op de vragen. Er zijn testen om de sociaal wenselijkheid van iemand te bepalen. Daarnaast belangrijk om vragen niet samen te laten hangen met sociale wenselijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Faking good gedrag

A

Bewust de antwoorden op een vragenlijst positief vertekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Idiografische benadering

A

Elk persoon is uniek als het gaat om persoonlijkheid. Het is niet zinvol om te zoeken naar algemene bouwblokken van persoonlijkheid, want de mens is meer dan dat.

22
Q

Nomothetische benadering

A

De mens heeft bepaalde basiskaraktertrekken die in verschillende combinaties voorkomen. Deze kan je achterhalen d.m.v. data-analyse.

23
Q

Categoriale benadering

A

Je hebt iets of niet

24
Q

dimensionale benadering

A

karakteriseert symptomen op basis van hun graad van intensiteit

25
psychodinamische theorie over persoonlijkheid
Persoonlijkheid maakt een ontwikkeling door vanaf de jeugd naar volwassenheid naar aanleiding van de opkomende seksuele en agressieve driften. Id/Ego/Superego (geweten). Afweermechanismen wanneer de Id impulsen vervullen voor meer probleem dan winst zorgen. Ego filtert dit dan weg. Kan via verdringing etc.
26
Behaviorisme
Persoonlijkheid is voor Skinner een kwestie van zelfbeheersing. Zelfbeheersing impliceert een bijzonder soort gedrag dat de condities van een bepaald gedrag zo manipuleert dat de kans dat het weer zal optreden toe- of afneemt. Emotionele reacties, als geconditioneerde (aversieve) stimuli, spelen vaak een belangrijke rol bij zelfbeheersing. Er is een samenhang tussen omgeving, gedrag en consequenties. In honderden onderzoeken met dieren ontdekte Skinner dat gedrag dat geregeld wordt beloond, vaker wordt uitgeoefend. Dit fenomeen noemde hij operante conditionering. Volgens Skinner is het die operante conditionering die ons vormt tot de mensen die we zijn, en die ons onze unieke persoonlijkheid geeft. Straf ongewenst gedrag en het komt minder voor.
27
Humanistische benadering
Persoonlijkheid wordt gedreven door de positieve behoefte om zich aan te passen, te leren, te groeien en uit te blinken. Motivatie is een centraal onderdeel gericht op liefde, achting en zelfactualisatie. Mensen zijn gericht op positieve groei. Een persoon moet zelf vanuit zijn vermogen tot positieve ontwikkeling en ontplooiing aangeven hoe en waar verbeteringen kunnen plaatsvinden.
28
actualisatietendens
Volgens Rogers wil ieder mens zichzelf ontwikkelen en verbeteren. Organische waardering: iemand voelt dankzij zijn actualisatietendens zelf aan wat zijn groei bevordert. Dit leert ons daarmee wie we zijn: wat prettig voelt, wordt door een mens opgenomen in zijn zelfbeeld. Mensen hebben een gezonde psychische ondergrond nodig om hun ontwikkeling te stimuleren. Bestaat uit drie componenten die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: onvoorwaardelijke waardering, empathie en congruentie.
29
Zelf-determinantietheorie
veronderstelt dat de intrinsieke motivatie van mensen afhankelijk is van de vervulling van 3 natuurlijke basisbehoeften: competentie, autonomie en verbondenheid. Mensen vormen hun omgeving proactief en deze activiteit is gericht op groei en integratie. Belangrijk is dat mensen zich in een stimulerende omgeving bevinden die de basisbehoeften vervult.
30
Spearmans tweefactorentheorie
g-factor: Een algemene eigenschap, volgens Spearman de hoofdfactor die de basis vormt van alle psychische activiteiten, dus ook intelligentie. Hij ging er vanuit dat dit een aangeboren eigenschap was. Gevonden via factor-analyse: correlatie vinden tussen een aantal factoren, leidt tot een algemene factor/maat. Over het algemeen denken psychologen dat er een g-factor bestaat; er is echter discussie over de parameter en de precieze betekenis van deze g-factor.
31
Cattells vloeibare en gekristalliseerde intelligentie
algemene intelligentie is te verdelen in twee relatief onafhankelijke componenten. Beide zijn essentieel voor een adaptieve levenshouding. Gekristalliseerde Intelligentie: De kennis die een persoon heeft verworven plus de vaardigheid om toegang te krijgen tot die kennis. Vloeibare/Fluïde intelligentie: De vaardigheid om complexe relaties te zien en problemen op te lossen.
32
CHC-theorie
Op dit moment algemeen aanvaard als de theorie over intelligentie. G kan het beste worden verklaard door twee onafhankelijke algemene factoren. Het is een hiërarchische theorie die, naast een overkoepelende g-factor (de totale intelligentie), brede cognitieve vaardigheden en nauwe cognitieve vaardigheden bezit. De bredere cognitieve vaardigheden zijn algemene vaardigheden die opgesplitst worden in specifiekere en meetbare vaardigheden (de nauwe cognitieve vaardigheden). Met dit model wordt er dus een breder scala aan vaardigheden gemeten en komt er een uitgebreider intelligentieprofiel naar voren. Naast vloeiende en gekristalliseerde kennis worden er nog zeven bredere vaardigheden in het model benoemd:
33
Drie-stratum theorie
Carroll benoemde in zijn theorie drie niveaus wanneer hij het had over de structuur van intelligentie. Zijn model werd bekend als de drie stratum theorie. Het hoogste stratum (Stratum III) herbergt de g-factor van Spearman. Op Stratum II vinden we acht brede cognitieve vaardigheden (BCV) en 69 nauwe cognitieve vaardigheden (NCV) op Stratum I.
34
Triarchische Theorie
Sternbergs theorie over intelligentie. De naam verwijst naar de combinatie van de drie hoofdvormen van intelligentie (praktische intelligentie, logisch redeneren en experimentele intelligentie) die relatief onafhankelijk van elkaar kunnen voorkomen. Praktische intelligentie: volgens Sternberg de vaardigheid om met de omgeving om te gaan. Wordt soms ook contextuele intelligentie of ‘gezond verstand’ genoemd. = het vermogen om te gaan met de mensen en gebeurtenissen in je omgeving, oftewel het vormen van je omgeving zodat die aan je behoeften voldoet. Zelfbewustzijn is een belangrijke component van praktische intelligentie. Logisch redeneren: volgens Sternberg de vaardigheid die wordt gemeten door de meeste IQ-tests: het vermogen om problemen te analyseren en de juiste antwoorden te vinden. Wordt ook wel analytische of componentiële intelligentie genoemd. Creatieve intelligentie: Volgens Sternberg de vorm van intelligentie die mensen helpt om nieuwe relaties tussen concepten te zien. Heeft te maken met inzicht en creativiteit. Volgens Sternberg moet iemand voor wijsheid zijn intelligentie gebruiken (welke dan ook van de drie) ten behoeve van een algemeen belang in plaats van een egoïstisch streven. Je zou kunnen zeggen dat wat intelligentie is minder belangrijk is dan wat je ermee kunt doen. De ‘succesvolle’ adaptatie van een individu aan de omgeving wordt in deze theorie meer centraal gesteld als een belangrijk aspect van intelligent gedrag. Een belangrijk aspect van de theorie is dat de vaardigheden meetbaar zijn en zich ontwikkelen. De context waarin mensen leven wordt betrokken en als adaptief beschouwd. Gedrag dat op het ene moment intelligent is, is dat niet altijd.
35
Meervoudige intelligentie
Gardners theorie waarin er meerdere onafhankelijke vormen van intelligentie bestaan. Hij definieerde deze vormen als probleemoplossende vaardigheden die hun waarde hebben in iemands cultuur en samenleving. Gardner meent dat elke vorm van intelligentie afkomstig is uit een aparte module in de hersenen. De laatste 2 zijn verantwoordelijk voor EQ. Belangrijkste kritiek op de theorie is het weinige bewijs voor de onafhankelijkheid van de verschillende vormen van intelligentie. Onderzoek toont juist sterke verbanden zijn tussen de mentale vaardigheden. 1. Linguïstische intelligentie: woordenschat en begrijpend lezen. 2. Logisch-mathematische intelligentie: logische problemen 3. Ruimtelijke intelligentie: vermogen om mentale beelden van voorwerpen te vormen en te manipuleren, en op een ruimtelijke manier over hun relaties te denken. 4. Muzikale intelligentie: het vermogen om patronen van ritmes en toonhoogte waar te nemen en te ontwikkelen. 5. Lichamelijke-kinesthetische intelligentie: het vermogen tot het maken van gecontroleerde bewegingen en coördinatie. 6. Naturalistische intelligentie: vermogen om levende dingen in verschillende groepen in te delen en subtiele veranderingen in de omgeving te kunnen herkennen. 7. Interpersoonlijke intelligentie: vermogen om de emoties, motieven en handelingen van andere mensen te begrijpen. 8. Intrapersoonlijke intelligentie: vermogen om jezelf te kennen en een gevoel van identiteit te ontwikkelen.
36
emotionele intelligentie
Vaardigheid om op accurate wijze te redeneren over emoties en deze emotionele kennis toe te passen in denkprocessen. Het vermogen om emotionele responsen te begrijpen en te beheersen (EQ). * Het waarnemen van emoties: bij zichzelf en anderen emoties herkennen en interpreteren. * Het gebruiken van emoties: in te zetten voor den en probleemoplossing. * Het begrijpen van emoties: complexe relaties tussen emoties begrijpen of de wijze waarop twee mensen verschillende emotionele reacties hebben op dezelfde gebeurtenis. * Het beheersen van emoties: eigen emoties reguleren en die van anderen te beïnvloeden. Er zijn grofweg twee benaderingen voor het meten van emotionele intelligentie. In de eerste benadering wordt emotionele intelligentie gezien als een vaardigheid, die gemeten kan worden met take waarbij emotioneel redeneren en probleemoplossing op de voorgrond staan. Een voorbeeld hiervan is de MSCEIT.
37
False consensus effect
de neiging van mensen om te denken dat anderen ongeveer net zo zijn als zijzelf en er ongeveer dezelfde meningen op nahouden.
38
Evolutionair-psychologisch perspectief
Verschil man/vrouw als evolutionair gevolg op verschillende uitdagingen waarmee man/vrouw te maken hadden in het verleden als het gaat om overleven en voortplanten. Gedrag dat mensen vertonen valt te verklaren door de onbewuste drang tot overleven en voortplanten, en de strijd die dat vroeger met zich meebracht.
39
Sociale roltherapie
Verschil man/vrouw door maatschappelijke normen die aangeven hoe mannen en vrouwen zich in onze samenleving behoren te gedragen. Middels operante conditionering en sociaal leren (kijken naar en imiteren van de ouders) wordt dit gedrag aangeleerd vanaf jongs af aan. Dit wordt een self-fulfilling prophecy: de sekseverschillen versterken het idee dat mannen en vrouwen verschillend zijn, ze gedragen zich immers ook verschillend. Dit is wel aan het veranderen!
40
similarity attraction hypothesis
Mensen voelen zich aangetrokken tot anderen die op hen lijken. Niet te veel! mensen willen wel uniek zijn
41
convergentie
partners en vrienden gaan vaak meer op elkaar lijken op kenmerken die veranderbaar zijn
42
Zekere hechting
Kind ontwikkelt positiever overtuigingen zowel over zichzelf als over anderen. Het gevolg is dat deze kinderen genoeg zelfvertrouwen hebben om de wereld te exploreren en vriendschappen aan te gaan, en tegelijkertijd als ze behoefte hebben aan hulp of steun, anderen genoeg vertrouwen om dit te vragen. Ouders zijn responsief. o Bevredigend sociaal leven, veel sociale steun
43
Gepreoccupeerd
Kinderen hebben negatieve overtuigingen over zichzelf, maar wel positieve overtuigingen over anderen. Stellen zich afhankelijk op. Door gebrek aan zelfvertrouwen vinden ze het eng om de wereld te ontdekken en blijven ze het liefst bij hun ouders. Ouders zijn wisselend responsief waardoor het kind niet goed weet waar het aan toe is en onzeker wordt. o Instabiel sociaal leven, afhankelijk in contact met anderen, snel bezorgd en overstuur in het contact met anderen.
44
Afwijzend-vermijdend
Kind heeft positieve overtuigingen over zichzelf, maar negatieve overtuigingen over anderen. Kinderen gedragen zich heel zelfstandig, ook al zouden ze best hulp kunnen gebruiken. Die vragen ze echter niet, omdat ze denken dat ze dit toch niet krijgen. Ouders zijn weinig-responsief en geven zo de boodschap dat kind niet bij hen terecht kan. o Weinig diepgaande sociale relaties, afstandelijk in contact met anderen, competitieve houding ipv samenwerkende
45
angstig-vermijdend
hebben negatieve overtuigingen over zowel zichzelf als over anderen. Het gevolg is dat deze kinderen tegenstrijdig gedrag kunnen vertonen. Ze willen wel contact met anderen en hebben er behoefte aan, maar trekken zich ook snel weer terug als het contact hen te persoonlijk of intiem wordt. Dat vinden ze eng. Ouders zijn ook weinig responsief, maar deze kinderen hebben echter nog wel de behoeft aan steun, hulp en hechting. o Stelt zich wantrouwend op in contact met anderen, niet gezellig in contact, ervaart de wereld en andere mensen als hard en koud.
46
symptoomperceptie hypothese
het verschil in symptoom perceptie tussen verschillende typen mensen is anders. Mensen die symptomen sneller opmerken en als ‘ziekteverschijnsel’ aanmerken zullen sneller een arts opzoeken of ziekmelden. Mensen kunnen een andere beleving van ziektesymptomen hebben.
47
psychosomatische hypothese
Neurotischere mensen hebben een hogere niveau van IL-6/interleukine-6. Dit is normaal bij ontstekingen, maar een chronisch hoog niveau kan de werking van het immuunsysteem ondermijnen.
48
probleemgerichte coping
actieve benadering van het probleem of de situatie gericht op het oplossen ervan. interne locus of controll
49
emotiegerichte coping
zoekt afleiding, probeert te ontspannen, spreekt zichzelf moed in of gaat met iemand praten. externe locus of control
50
Hardiness/ veerkracht
Combinatie van interne locus of control en optimisme.