test 2 elektriciteit Flashcards

(28 cards)

1
Q

Wat is een elektrisch veld?

A

Een ruimte rond een geladen voorwerp waar krachten vloeibaar zijn.

Elektrische velden kunnen worden weergegeven met veldlijnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn veldlijnen?

A

Lijnen die van positief naar negatief gaan, elkaar nooit snijden, en loodrecht staan op het oppervlak van de lading.

Hoe dichter de lijnen, hoe sterker het veld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat toont de elektrische veldvector?

A

De richting en sterkte van het veld.

Gaat in dezelfde richting als de kracht op een positieve lading en in tegenovergestelde richting bij een negatieve lading.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is de formule voor het elektrisch veld?

A

E = k.Q/t²

Eenheid is Newton per Coulomb (N/C).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is arbeid in de context van elektriciteit?

A

Als een kracht iets verplaatst, wordt arbeid verricht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Definieer potentiële energie.

A

Energie die iets heeft door zijn positie in het veld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is elektrische potentiaal?

A

Energie van 1 Coulomb op een punt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de formule voor spanning (U)?

A

U = V1 - V2

Spanning wordt in parallel gemeten met een voltmeter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een condensator?

A

Een apparaat dat bestaat uit twee metalen platen gescheiden door een isolator, met als doel lading op te slaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is capaciteit (C) van een condensator?

A

Hoeveel lading een condensator kan opslaan bij een bepaalde spanning.

Eenheid is Farad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het verschil tussen een condensator en een batterij?

A

CONDENSATOR: Slaat energie op in veld; BATTERIJ: Slaat energie op in chemische vorm.

Condensatoren kunnen snel opladen/ontladen, terwijl batterijen dat trager doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is elektrische stroom (I)?

A

Beweging van lading per seconde.

Eenheid is Ampère (A).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de wet van Ohm?

A

Geeft het verband tussen spanning, stroom en weerstand.

Formule: R = .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is vermogen (P) in elektrische systemen?

A

Hoeveel energie per seconde.

Formule: P = U.I; Eenheid is Watt (W).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de patronen van elektrische veldlijnen?

A

Eén lading (radiaal veld), twee tegengestelde ladingen (dipool), twee gelijke ladingen (afstotend), homogeen veld (tussen evenwijdige platen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het superpositieprincipe in elektrische velden?

A

Totale veldsterkte = som van alle veldvectoren van alle bronladingen.

17
Q

Wat zijn equipotentiaallijnen?

A

Lijnen van gelijke potentiaal die loodrecht staan op veldlijnen.

18
Q

Wat zijn de soorten condensatoren?

A
  • Leidse fles: glas met tinfolie
  • Luchtcondensator: lucht als isolator
  • Papiercondensator: folie + papier, opgerold
  • Condensator: dun laagje oxide als isolator, hoge capaciteit.
19
Q

Wat beïnvloedt de capaciteit van een condensator?

A
  • Oppervlakte A
  • Afstand l tussen platen
  • Permittiviteit ε van het diëlektricum.
20
Q

Vul in: De conventionele stroomzin is van + naar - buiten de spanningsbron, terwijl _______ zelf bewegen van - naar +.

21
Q

Wat zijn niet-ohmse weerstanden?

A

Weerstanden waarvan de waarde verandert met temperatuur, zoals bij een gloeilamp.

22
Q

Wat is de formule voor het vermogen?

23
Q

Symbool weerstand

24
Q

Symbool stroom

25
Symbool vermogen
P
26
Formule R
R = U/I
27
Formule P
P = U.I
28
Formule I
I = Q/delta t