The Aborigines Flashcards
0
Q
Essentie
A
Essence
1
Q
Waarmerk, kenmerk
A
Hallmark
2
Q
Verering
A
Reverence
3
Q
Nomadisch, rondzwervend
A
Nomadic
4
Q
Uitputten
A
Deplete
5
Q
Schors
A
Bark
6
Q
Ontelbaar, onmetelijk
A
Incalculable
7
Q
Erfenis
A
Legacy
8
Q
Erop Volgend, later
A
Subsequent
9
Q
Onteigening
A
Dispossession
10
Q
Bijgevolg
A
As a consequence
11
Q
Marginaal, onbeduidend, ondergeschikt
A
Marginal
12
Q
Uitsluiten
A
To debar
13
Q
Volkerenmoord, rassenmoord
A
Genocide
14
Q
Assimileren, gelijkmaken
A
Assimilate
15
Q
Patroniseren, beschermen, begunstigen
A
Patronise
16
Q
Inheems, autochtoon
A
Indigenous
17
Q
Wezenzorg, welzijnszorg
A
Foster-care
18
Q
Verwijdering, wegruiming
A
Removal
19
Q
Mishandeling
A
Maltreatement
20
Q
Levensverwachting
A
Live expectancy
21
Q
Achterblijven
A
Lag behind
22
Q
Erkenning
A
Recognition
23
Q
Autonomie, zelfstandigheid
A
Autonomy
24
Smet
Blemish
25
Inbreuk maken op
Breach
26
Uitsteken boven
Tower above
27
Van een stam
Tribal
28
Medicijnman, toverdokter
Witchdoctor
29
Omkeren, verbreken
Reverse
30
Toverformule, bezweringsformule
Spell
31
Lichtstraal
Ray of light
32
Wekken, wakker maken
Awake
33
Kaal,leeg
Bare
34
Afstralen van
Radiate from
35
Magnifiek, schitterend
Glorious
36
Vermengen
Mingle
37
Hagedis
Lizard
38
Voortdrijven, aansporen
Urge on
39
Opeenvolging
An array
40
Overvloed, rijkdom
Wealth
41
Met eerbied, ontzag
In awe
42
Angstig, paniekerig
Panic-stricken
43
Vluchtig kijken, even gluren
Peek
44
Afgunst
Envy
45
Redetwisten
To argue
46
Bemiddelen
Mediate
47
Geruzie
Bickering
48
Bek, snavel
Bill
49
Boos,woedend maken
To anger