The body Flashcards

(277 cards)

1
Q

schattig

A

cute

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

mollig

A

chubby

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

prachtig (2)

schitterend

A

gorgeous

lovely

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

iets laten zien

pronken met iets

A

to show sth off

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pens

A

paunch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

opvallen

uitsteken

A

to stick out

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

naar iets op weg gaan/ zijn (leeftijd, tijd, nummer)

A

to be getting on for sth

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

zwak (oudere mensen)

A

frail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

een kwetsbaar persoon

A

a frailty

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een baby

A

a baby

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

onzeker bewegend

beverig

A

doddery

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een sproet

A

a freckle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

maag

buik

A

stomach

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

haar

A

hair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een beugel

A

a brace

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

huid

A

skin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

tand

kies

A

tooth

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

dik

A

fat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een rimple

een plooi

A

a wrinkle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

recht worden

recht trekken

A

to straighten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

losgaan
ontspannen
losser maken

A

to loosen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

zich spannen

strakker worden

A

to tighten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

toegeven

verzwakken

A

to weaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

verlengen

langer maken

A

to lengthen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
sterk(er) worden
to strengthen
26
wang
cheek
27
de sleutel van iets (2) | de oplossing van iets
the key to sth | the secret to sth
28
iets verhogen versterken verbeteren
to enhance sth
29
(gelaats)trek
feature
30
bescheiden | onopvallend
discreetly
31
opvallend | indiscreet
indiscreet
32
verbergen | verstoppen
to conceal
33
richtlijn | richtsnoer
guideline
34
een illusie wekken
to create an illusion
35
flatteus | mooier afgeschilderd
flattering
36
onflatteus
unflattering
37
overdrijven | versterken
to exaggerate sth
38
overdrijving
exaggeration
39
een streep | een lijn
a stripe
40
een heup
a hip
41
de aandacht vestigen op
to draw attention to
42
aantrekken
to attract
43
aan iets aandacht besteden
to pay attention to
44
te snel beslissen (2)
to jump to conclusions | to leap to conclusions
45
gebaar | teken
gesture
46
verkeerd begrijpen
to misinterpret sth
47
oogcontact
eye contact
48
niet per se
not necessarily
49
opmerken | waarnemen
to observe sth
50
iemand die alles opmerkt
an observant person
51
combinatie | samenstelling
combination
52
iets samenvoegen | iets combineren
to combine sth
53
iets tonen | exposeren
to display sth
54
een tentoonstelling | een vertoning
a display
55
naar iets of iemand uitkijken
to look out for sth/sb
56
rood worden
to go red
57
zweten (2) | transpireren
to sweat | to perspire
58
zweet (2)
sweat | perspiration
59
buitensporig | overdadig
excessive
60
overmaat overschot buitensporig
excess
61
overschrijden | overtreffen
to exceed
62
nagelbijten
biting fingernails
63
iets in gedachten houden
to bear sth in mind
64
iets veralgemenen
to make generalizations about sth
65
generaliseren | veralgemenen
to generalize
66
iets impliceren | iets suggereren
to imply sth
67
een implicatie | een suggestie
an implication
68
koppigheid (2)
stubbornness | obstinacy
69
koppig (2) | eigenwijs
stubborn | obstinate
70
iemand leuk vinden
to fancy sb
71
morrelen aan iets | spelen met iets
to fiddle with sth
72
iets aaien | iets strelen
to stroke sth
73
flirten
to flirt
74
gebalde vuist
clenched fist
75
gevouwen armen
folded arms
76
naar voren leunen
to lean toward
77
kruipen | sluipen
to creep
78
op zijn tippen lopen
to tiptoe
79
wandelen | slenteren
to stroll
80
een wandelingetje | een blokje om
a stroll
81
mank lopen | slecht ter been zijn
to limp
82
gang
a limp
83
wankelen | moeizaam vooruitkomen
to stagger
84
lopen wandelen trekken
to hike
85
een lange wandeling | een trektoch
a hike
86
marcheren | aanrukken
to march
87
achtervolgen | achternazitten
to chase sb or sth
88
achtervolging
a chase
89
(vooruit)stormen
to dash
90
een spurt | een sprint
a dash
91
galopperen | zich haasten
to gallop
92
aanvallen | losstormen op
to charge
93
een training | een work-out
a workout
94
soepel | buigzaam
supple
95
lenig beweeglijk soepel
agile
96
behendigheid | vlugheid
agility
97
stijf
stiff
98
stijfheid
stiffness
99
traag
sluggish
100
traagheid
sluggishness
101
bedenken (2) | beramen
to devise sth | to think sth up
102
losmaken (2) | opwarmen
to loosen up | to warm up
103
buigen
to bend
104
zwaar (2) inspannend vermoeiend
strenuous | arduous
105
aanhoudend | meedogenloos
relentless
106
terugkomen | terugkerend
recurrent
107
afwisselen tussen a en b
to alternate between a and b
108
sprinten
to sprint
109
uitstrekken
to strech
110
opdrukoefening
a press-up
111
constant | voortdurend
constant
112
voortdurende onderbrekingen
constant interruptions
113
constant gebruik
constant use
114
voortdurende aandacht
constant attention
115
voortdurende angst
constant fear
116
rammelen | schudden
to rattle
117
geratel rammelaar gerinkel
a rattle
118
rommelen donderen mopperen
to rumple
119
gerommel | rommelend geluid
a rumble
120
ritselen | ruisen
to rustle
121
geruis | geritsel
a rustle
122
(be)spatten | rondspetteren
to splash on/onto sth
123
plons | gespetter
a splash
124
toeteren | piepen
to beep
125
getoeter | peiptoon
a beep
126
knarsen | kraken
to screech
127
gil | krijs
a screech
128
dichtsmijten | met een klap dichtslaan
to slam sth (shut)
129
een zuigend geluid maken
to squelch
130
knarsen | kraken
to creak
131
geknars | gekraak
a creak
132
hoge toon
high-pitched
133
lage toon
low-pitched
134
honden blaffen
dogs bark
135
iemands is niet zo boos of agressief als die klinkt
someone's bark is worse than his bite
136
wolven huilen | wolven janken
wolves howl
137
hard huilen van de pijn
to be howling in pain
138
hard lachen
someone howls with laughter
139
honden grommen
dogs growl
140
``` iemand bromt (2) met een lage en boze stem praten ```
someone growls | someone snarls
141
bijen zoemen
bees buzz
142
ik dacht constant over iets
my head was buzzing
143
zich voortdurend verplaatsen
to be buzzing about
144
brullen
lions roar
145
gebrul | schaterlach
a roar
146
hard lachen
someone roars with laughter
147
muizen piepen
mice squeak
148
piepend | krakend
squeaky
149
met een hoge stem spreken
someone squeaks
150
hanen kraaien
crocks crow
151
te trots praten over iets (2)
to be crowing about sth | to boast about sth
152
uilen maken dit geluid
owls hoot
153
toeteren
someone hoots (at)
154
luide kreten die suggeren dat iemand dom is
hoots of derision
155
gezichts(vermogen)
eyesight | sight
156
een goed gezichtsvermogen hebben
have good eyesight
157
slecht gezichtsvermogen hebben
have poor eyesight
158
bijziend
short-sighted
159
verziend
long-sighted
160
slecht ziend
partially sighted
161
oogvermoeidheid
eye strain
162
ongemakkelijkheid
discomfort
163
wazig zicht
blurred vision
164
knipperen
to blink
165
een traan
a tear
166
geïrriteerd
irritated
167
irritatie
irritation
168
verlichten (2) | doen afnemen
to ease sth | to alleviate sth
169
afstellen instellen aanpassen
to adjust sth
170
een aanpassing | een regeling
an adjustment
171
verwijderen
to eliminate sth
172
een verwijdering | een eliminatie
an elimination
173
verblindend licht | een boze blik
a glare
174
boos kijken | woest kijken
to glare at sb
175
vochtig | klam
moist
176
staren aangapen aanstaren
to gaze at sth
177
een blik | oogopslag
a gaze
178
adembenemend (2)
breathtaking | spectacular
179
nauwelijks (2) | amper
barely | only just
180
zichtbaar | waarneembaar
visible
181
onzichtbaar
invisible
182
nevel damp waas
haze
183
nevelig | wazig
hazy
184
hoogte krijgen van begrijpen met moeite snappen
to make sth/ sb out
185
verschijnen (2)
to come into view | to come into sight
186
verdwijnen (2) | niet meer zichtbaar zijn
to disappear from view | to disappear from sight
187
stilstaan (4)
to stand still to keep still to stay still to sit still
188
bekijken aankijken kijken naar
to eye sb/sth
189
voorzichtig
warily
190
plotseling verdwijnen
to vanish into thin air
191
een glimp opvangen van (3)
to catch a glimpse of sth/sb to glimpse sth to catch sight of sb/sth
192
moeilijk herkennen | eruit halen
to spot sb/sth
193
een massage
a massage
194
een massage krijgen
to have a massage
195
masseren
to massage sb
196
aaien | strelen
to stroke sth
197
glijden | laten glijden
to slide
198
druk op iets oefenen
to apply pressure to sth
199
stimuleren | opwekken
to stimulate sth
200
(zachtjes) kloppen op aaien tikken op
to pat sth
201
knijpen | dichtknijpen
to pinch sth
202
spanning | strakheid
tension
203
de spanning wegnemen | de spanning losmaken
to release the tension
204
knijpen | persen
to squeeze sth
205
zacht licht voorzichtig
gently
206
lichtles
lightly
207
stevig | hard
firmly
208
constant stabiel gelijkmatig
steadily
209
krachtig (2) | energiek
vigorously | energetically
210
vingertop
fingertip
211
fijn (2) | verfijnd
delicate | subtle
212
een geur
a fragrance
213
geurig | welriekend
fragrant
214
zwak | flauw
faint
215
eetlust opwekkend
appetizing
216
onsmakelijk
unappetizing
217
de eetlust verliezen
to lose your appetite
218
doen watertanden
to make your mouth water
219
watertanden | verrukkelijk
mouth-watering
220
aroma | geur
aroma
221
smakeloos (2) | flauw
insipid | bland
222
pikant | scherp
pungent
223
muf (2)
musty | dank
224
een geur stank luchtje
an odour
225
walgelijk (2)
revolting | disgusting
226
afgaan
to go off
227
walgelijk
nauseating
228
stank
stench
229
speeksle
saliva
230
citroenachtig
lemony
231
visachtig
fishy
232
houtachtig
woody
233
naar noten smakend
nutty
234
peperig
peppery
235
zoutachtig
salty
236
fruitig
fruity
237
hoofdhuid
scalp
238
jeukend
itchy
239
jeuken | jeuk hebben
to itch
240
krabben
to scratch
241
barstende hoofdpijn
splitting headache
242
hooikoorts
hay fever
243
mondzweren
mouth ulcers
244
ontwricht
dislocated
245
uitslag
rash
246
onaangenaam | onprettig
nasty
247
vervelend ongeluk
nasty accident
248
maagklachten
upset stomach
249
diarree
diarrhoe
250
verstopt
constipated
251
constipatie
constipation
252
bloeddruk
blood pressure
253
hoge bloeddruk
high blood pressure
254
lage bloeddruk
low blood pressure
255
verstuiken (2)
to sprain sth | to twist sth
256
een spier verrekken
to pull a muscle
257
enkel
ankle
258
blaar
blister
259
heel
hiel
260
oplossen | smelten
to dissolve sth (in sth)
261
oplosbaar
soluble
262
(s)loomheid
lethargy
263
lusteloos | futloos
lethargic
264
slaperig | loom
drowsiness
265
slaperig
drowsy
266
op korte termijn
short-term
267
langlopend
long-term
268
``` een dosis (2) een hoeveelheid ```
a dose | a dosage
269
ingesloten | bijgevoegd
enclosed
270
een foldertje | brochure
a leaflet
271
neveneffect | bijwerking
side effect
272
stoornis kwaal ziekte aandoening
disorder
273
zich ontdoen van weggooien afdanken
to discard sth
274
volhouden | doorzetten
to persist
275
vasthoudend | voortdurend
persistent
276
vervaldatum
expiry date
277
verlopen verstrijken aflopen
expire