Thema 1: Functionele bouw v/d cel Flashcards

(91 cards)

1
Q

Wat zijn de organisatieniveaus?

A

biosfeer - ecosysteem - levensgemeenschap - populatie (soort) - organisme - orgaanstelsel - orgaan -weefsel - cel -celorganel - molecule - atoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vanaf wanneer kan men een iets niet meer met het blote oog zien?

A

< 0,2 mm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe groot zijn bacteriële cellen?

A

1-10 µm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe groot zijn dierlijke cellen?

A

10-200 µm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 2 lenzen heeft de lichtmiscroscoop?

A
  • objectief
  • oculair
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar is het objectief en hoeveel vergroot het het beeld?

A

=lens boven voorwerp
4x, 10x, 40x, (100x)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar is het oculair en hoeveel vergroot het het beeld?

A

= waar je door kijkt
10x

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Met wat werkt de elektronenmicroscoop?

A

met elektronenbundel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tot hoeveel kan de elektronenmicroscoop vergroten?

A

tot 10 miljoen x

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat kan je niet zien op een beeld van de elektronenmicroscoop dat je wel kan zien met met een lichtmicroscoop?

A

kleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe verschilt het beeld van een transmissie elektronenmicroscoop en een raster elektronenmicroscoop?

A
  • transmissie em: 2D beeld
  • raster em: 3D beld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kenmerken prokaryote cel?

A
  • archaea + bacterieën
  • erfelijk materiaal ligt vrij in cytoplasma
  • geen door membranen omsloten celorganellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kenmerken eukaryote cel?

A
  • planten + schimmels + dieren
  • celkern + andere door membranen omgeven celorganellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waarom heten prokaryoten prokaryoten?

A

In evolutie waren prokaryoten voor eukaryoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is protoplasma?

A

Totale inhoud v/d cel : bestaat uit cytoplasma + nucleus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is cytoplasma?

A

waterige vloeistof (= cytosol) met de celorganellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn kernlichaampjes / nucleoli?

A

aanmaakplaatsen van ribosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoeveel nucleoli heeft een celkern?

A

1 of meer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Ribosomen hoeveelheid?

A

in grote hoeveelheden in alle celtypes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar zitten ribosomen?

A
  • vrijzwevend in cytoplasma
  • gebonden aan membranen (ruw endoplasmatisch reticulum)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Opbouw ribosomen?

A

uit 2 onderdelen (subunits)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Uit wat bestaan ribosomen?

A
  • RNA
  • proteïnen
    (geen membranen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waar worden ribosomen aangemaakt?

A

in nucleoli

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de functie van ribosomen?

A

proteïnesynthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Hoe ziet het endoplasmatisch reticulum eruit?
* zeer grillig * vertakt netwerk v. membranen
26
Welke 2 vormen heeft het endoplasmatisch reticulum?
1. ruw endoplasmatisch reticulum (RER) 2. glad endoplasmatisch reticulum (SER / GER)
27
RER?
* bevat ribosomen * FUNCTIE: aanmaak proteïnen voor plasmamembranen + secretie
28
Wat is secretie?
= proces van de cel die stoffen geeft aan omgeving
29
SER?
* zonder ribosomen * FUNCTIE: 1. aanmaak lipiden (o.a. voor aanmaak membranen) 2. opslaan v bepaalde stoffen (bv. glycogeen + iets at ik niet kon leze op mn cursus) 3. afbraak giftige moleculen (bv. drugs, alcohol, medicijnen)
30
Van welke ER heeft de lever veel?
SER want functie van lever is bloed zuiveren
31
Uit wat bestaat het Golgi-apparaat?
uit opeengestapelde membraanzakjes
32
Wat is de functie van het golgi-apparaat?
'afwerken' v moleculen aangemaakt in het ER
33
Wat gebeurt er na de afwerking van moleculen in het golgi-apparaat?
afgewerkte moleculen -> verpakt in een membranenzakje -> gebracht naar plaats waar ze nodig zijn
34
Wat zijn lysosomen?
afgesnoerde blaasjes v/h Golgi-apparaat die verschilllende afbraak-enzumen bevatten.
35
Wat is de functie van lysosomen?
verteren in cel
36
onderscheiding lysosomen?
* heterofagie: afbraak v stoffen die door de cel zijn opgenomen * autofagie: zelf vertering -> stoffen die zelf in cel zitten * apoptose: cel breekt zichzelf af
37
Wat zijn vacuolen?
met vocht gevulde blaasjes
38
Waar komen vacuolen vooral voor?
in plantencellen
39
bouw vacuolen?
* omgeven door membraan = **tonoplast**
40
Uit wat bestaat het vacuolevocht?
* water * tal van opgeloste stoffen (zoals zouten, afvalstoffen, reservestoffen, gifstoffen, kleurstof (anthocyaan) -> niet bij alle planten alle vb opgeloste stoffen)
41
vacuolen: jonge cel vs. oude cel?
in jonge plantencel vele kleine vacuolen, bij de ouder worden samensmelten
42
Functie vacuolen:
* structuur: zorgen voor stevigheid v plantencellen (**TURGOR = die spanning**) * inwendig celmilieu constant houden (bv. door opslag van overtollige zouten) * schadelijke stoffen opslaan + afbreken
43
Hoe verandert anthocyaan het kleur?
past aan aan zuurtegraad: * blauw -> neutrale omgeving * roze -> zure omgeving * (groen -> base omgeving -> niet natuurlijk)
44
Synoniem mitochondrium?
mitochondrion
45
Bouw mitochondriën?
* omgeven door dubbel membraan * gevuld met vocht (matrix)
46
Wat is het matrix en uit wat bestaat het?
= vloeistof in mitochondrium uit H20, DNA, ribosomen, ...
47
Wat is de functie van een mitochondrion?
verbranding van voedingstoffen (=**aerobe celademhaling**) -> voor energielevering
48
energiebronnen?
* suiker * vet * proteïnen
49
Hoe zit het met het aantal mitochondriën?
verschilt sterk van cel tot cel (enkele duizenden in hartspiercel, levercel, ... enkele tientallen in vetcel)
50
Wat kan er gebeuren door training?
aantal mitochondriën kunnen toenemen in spiercel => volume spier neemt toe => spieren werken efficienter WANT verbranden sneller
51
Waar zitten plastiden?
alleen in plantencellen
52
Welke types plastiden zijn er?
* chloroplasten * chromoplasten * (leukoplasten)
53
Cloroplasten?
* = bladgroenkorrles * bevatten pigmenten: chorofyl + carotenoïden * FUNCTIE: fotosynthese
54
Waarom bevatten plastiden meer chorofyl dan carotenoïden?
groen absorbeert meer licht dan oranje/geel/rood
55
Welke kleuren hebben chorofyl en carotenoïden?
* chorofyl: groen * carotenoïden: geel, oranje, rood
56
Leg fotosynthese uit
H20 + CO2 ----licht------> glucose + O2 glucose -> vetten, proteïnen, DNA, andere suikers
57
Chromoplasten?
* bevatten carotenoïden -> zorgen voor oranje/gele/rode kleur van fruit + bloemn * FUNCTIE: zorgen voor aantrekkelijk kleur -> voortplanting
58
Wat gebeurt er bij het rijpen?
chloroplast - groen -> chromoplast - kleur (ook in herfst)
59
Hoe zijn plastiden opgebouwd?
* membraanzakjes * stoma (H2O, DNA, ribosomen) * buitenste + binnenste membraan
60
Bij welke cellen celwand?
alleen plantencellen + schimmels
61
wat is de celwand?
stevige wand rond het celmembraan.
62
wat is de functie van de celwand?
stevigheid
63
Uit wat is de celwand vooral opgebouw bij planten?
* cellulose * pectine * lignine
64
structuur celwand?
porieus
65
celwand in houtweefsel?
celwand heel dik, celinhoud sterft af
66
dikte celwand?
kan verschillen bv. in schil v vruchten dikker dan binnenin -> bescherming
67
cellen in relatie tot celmembranen?
elke cel is omgeven door celmembraan
68
synoniem voor celmembraan?
* plasmamembraan * plasmalemma
69
hoe zit het met celorganellen?
meest omgeven door 1/2 membranen
70
structuur celmembranen?
alle hebben zelfde basisstructuur
71
fosfolipiden?
* dubbele laag -> flexibele, vloeibare structuur (onderdeel membraan) * bv. IVF: membraan sluit zich na injectie
72
onderdelen fosfolipiden?
= vetten * hydrofiele kop -> polair -> water-aantrekkend * hydrofobe staart -> apolair (geen ladingsverschuiving)-> water afstotend
73
cholesterolmolecule?
vermindert beweeglijkheid van fosfolipiden
74
te hoog cholesterol?
=> bloedvaten vernauwen => hartaanval (door zuurstoftekort)
75
hoeveelheid cholesterol?
dierlijke cellen > plantaardige cellen => drm meer plantaardig eten
76
stevigheid in plantaardige cellen vs in dierlijke cellen?
* plantaardige cellen: celwand * dierlijke c.: membranen (-> cholesterol)
77
verschillende proteïnen?
* transportproteïne: laat selectieve doorlaatbaarheid toe -> voor iedere een ander kanaaltje * receptorproteïne: aan de buitenkant v/d cel
78
vb. receptorproteïne?
insulinereceptor: insuline bindt daaraan -> geeft signaal: glucose opnemen -> suiker verbranden
79
suikerziekte/ diabetes?
* geen typisch, merkbare symptomen * te weinig insuline-aanmaak OF receptor misvormd => te veel zuiker in bloed want dan te weinig in cel + vise versa -> dus meer glucose in het bloed => vernauwde bloedvaten, niet-genezende wonden, blindheid
80
op lipiden en proteïnen kunnen ook ... voorkomen?
suiker ketens: glycolipiden + glycoproteïnen -> vooral talrijke op dierlijke cel = glycocalyx speelt rol in: herkenning cellen, vasthechting tussen cellen, beweging van cellen ! organentransplantatie !
81
cytoskelet = ?
netwerk van proteïnenvezels in de cel
82
soorten proteïnevezels?
* microtubuli * microfilamenten * intermediaire filamenten
83
microtubuli?
* fijne holle proteïnebuisjes (diam: 25nm) * worden continu opgebouwd en afgebroken * zorgen voor verplaatsing van celorganellen + celblaasjes in de cel * zorgen ook voor opbouw trilharen + zweepstaartjes
84
Wat is de centrosoom?
aanmaakplaats v microtubuli
85
onderdelen centrosoom?
uit 2 centriolen -> uit microtubuli
86
waar komen centrosomen voor?
alleen in dierlijke cellen
87
functie centrosoom:
maken de microtubuli voor de spoelfiguur tijdens de celdeling en zorgen daardoor voor de verdeling v/h genetisch materiaal
88
Wat is de celkern?
grootste celorganel (ong 10 µm)
89
onderdelen celkern?
* kernomhulsel: bestaat uit 2 membranen * in kernomhulsel: kernporiën * buitenste membraan -> verbonden aan EM
90
in celkern: DNA
* bevat genetisch materiaal voor bouw + werking v/d cel + geheel organisme * informatie doorgegeven aan dochtercellen bij celdeling + nakomelingen bij voortplanting * kan in cel onder 2 vormen voorkomen: chromatine of chromosomen
91
Wat is een gen?
stukje DNA dat info bevat voor aanmaak v/e bepaalde proteïne -> wordt omschreven in boodschappermolecule (messenger RNA)