Thema 1 : WIE BEN JE? Flashcards
(96 cards)
1
Q
dat
A
that
2
Q
dit
A
this
3
Q
dorp, het
A
village, the
4
Q
een
A
a
5
Q
gaan
A
to go
6
Q
hij
A
he
7
Q
ik
A
I
8
Q
in
A
in
9
Q
het jaar
A
the year
10
Q
komen
A
to come
11
Q
leren
A
to learn
12
Q
de maand
A
the month
13
Q
naar
A
to
14
Q
Nederland
A
The Netherlands
15
Q
niet
A
not
16
Q
nu
A
now
17
Q
de school
A
the school
18
Q
de stad
A
the city
19
Q
uit
A
from
20
Q
werken
A
to work
21
Q
de winkel
A
the store
22
Q
wonen
A
to live
23
Q
ze
A
she
24
Q
zijn
A
to be
25
één
one
26
de achternaam
the lastname
27
al
already
28
en
and
29
hallo
hello
30
hebben
to have
31
heten
to be called
32
hoe
how
33
hoelang
how long
34
ja
yes
35
je
your
36
jij
you (singular)
37
kloppen
to be correct
38
de les
the lesson
39
leuk
nice
40
mijn
my
41
oke
okay
42
ook
also
43
spellen
to spell
44
het telefoonnummer
the telephone number
45
vandaan
from
46
the voornaam
the first name
47
wat
what
48
het adres
the address
49
april
April
50
het e-mailadres
the email address
51
het formulier
the form
52
de geboortedatum
the date of birth
53
geborn
born
54
de gemeente
the municipality
55
het gemeentehuis
the town hall
56
goedemorgen
good morning
57
helpen
to help
58
invullen
to help
59
kunnen
can
60
de man
the man
61
menner
sir
62
mobiel
mobile
63
de nationaliteit
the nationality
64
nieuw
new
65
op
at
66
de postcode
the postcode
67
U
you (formal)
68
Uw
your (formal)
69
de vrouw
the women
70
de woonplaats
the place of residence
71
zullen
will
72
allen
on my won
73
appen
to app
74
de buren
the neighbours
75
de buurvrouw
the female neighbour
76
geen
no
77
getrouwd
married
78
graag
gladly
79
de hobby
the hobby
80
houden van
to love
81
he huis
the house
82
jullie
you (plural)
83
het kind
the child
84
koken
to cook
85
met
with
86
nog
yet
87
ontmoeten
to meet
88
oud
old
89
de poes
the cat
90
het restaurant
the restaurant
91
sporten
to do sports
92
de week (weken)
the week
93
het weekend
the weekend
94
welkom
welcome
95
wie
who
96
willen
to want
