Thema 2 Flashcards

(32 cards)

1
Q

Toegankelijkheid (schema’s)

A

Mate waarin schema’s zich op de voorgrond van ons bewustzijn bevinden waardoor het waarschijnlijker is dat we ze gebruiken bij onze oordelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

priming

A

recente ervaringen verhogen de toegankelijkheid van schema’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Perseveratie-effect

A

Opvattingen die aanhouden ondanks dat is bewezen dat deze niet waar zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bestraffingseffect

A

Omslaan van positieve opvattingen naar zeer negatieve opvattingen nadat bewezen is dat de positieve niet juist zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Pygmalioneffect

A

positieve selffulfilling prophecy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zeigarnikeffect

A

niet voltooide doelen blijven het automatisch denken beheersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

beoordelingsheuristieken

A

mentale aanname die mensen gebruiken om snel en efficiënt te kunnen beoordelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beschikbaarheidsheuristiek

A

mentale aanname waarbij mensen een oordeel baseren op het gemak waarmee ze zich iets voor de geest kunnen halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

representativiteitsheuristiek

A

Beslissingen nemen op basis van hoe goed iets past in ons mentale model van een bepaalde categorie of concept.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

informatie over de basisfrequentie

A

informatie over de regelmaat waarmee leden van verschillende categorieën in de populatie voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

anker- en correctieheuristiek

A

mentale aanname waarbij mensen een getal of waarde als beginpunt gebruiken en vervolgens onvoldoende op dit ankerpunt corrigeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sociale perceptie

A

Hoe we een indruk vormen van andere mensen en hoe we conclusies over hen trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

spiegelneuronen

A

neuronen die reageren als wij zelf een bepaalde handeling verrichten en als we een ander deze handeling zien verrichten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

coderen

A

uitdrukken of voortbrengen van non-verbaal gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

decoderen

A

interpreteren van non-verbaal gedrag van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

vermenging van effect

A

uitdrukking waarbij de ene helft van het gezicht de ene emotie uitdrukt en een ander deel een andere emotie

17
Q

manifestatieregels

A

cultureel bepaalde regels over welke nonverbale gedragingen gepast zijn om te laten zien

18
Q

emblemen

A

nonverbale gebaren met een duidelijk omschreven definitie binnen een bepaalde cultuur

19
Q

Thin-slicing

A

Betekenisvolle conclusies trekken over iemands persoonlijkheid op basis van hele kortdurende gedragsuitingen van diegene

20
Q

Primacy effect

A

Eerste indrukken beïnvloeden de interpretatie van informatie over iemand die we later krijgen

21
Q

Belief perseverance

A

de neiging om vast te houden aan een oorspronkelijk oordeel

22
Q

attributietheorie

A

Oorzaken van gedrag bepalen

23
Q

interne attributie

A

Bepaald gedrag vertonen als gevolg van de persoon zelf: karakter, attitude, persoonlijkheid

24
Q

externe attributie

A

Bepaald gedrag vertonen als gevolg van de situatie/omgeving

25
covariatiemodel (Harold Kelley)
Kijken naar patronen van gedrag om een attributie te maken
26
informatie over consensus
de manier waarop anderen zich gedragen ten opzichte van dezelfde stimulus
27
informatie over onderscheidend vermogen
hoe de betrokkene reageert op andere stimulie
28
informatie over consistentie
informatie over de mate waarin het gedrag tussen 1 betrokkene en 1 stimulus hetzelfde is onder verschillende omstandigheden en over tijd
29
perceptuele saillantie
het ogenschijnlijke belang van de informatie waarop mensen hun aandacht gericht hebben
30
tweeledig proces van attributie
Eerst interne attributie, dan externe attributie
31
zelfdienende attributies
successen - intern mislukkingen - extern
32
3 redenen zelfdienende attributies
1. Positief zelfbeeld behouden 2. Positief presenteren buitenwereld 3. Gebrek aan informatie