thema 3 begrippen Flashcards

(63 cards)

1
Q

bloedplasma

A

deel van het bloed dat bestaat uit water, eiwitten en opgeloste stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

rode bloedcellen

A

bloedcellen zonder celkern en met hemoglobine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

witte bloedcellen

A

bloedcellen met een celkern en zonder vaste vorm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bloedplaatjes

A

delen van uiteengevallen cellen, die geen celkern hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

fibrinogeen

A

een plasma-eiwit dat een functie vervult bij de bloedstolling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hemoglobine

A

een stof in rode bloedcellen, waardoor rode bloedcellen gemakkelijk zuurstof kunnen opnemen en
afgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bloedstolling

A

het stollen van het bloed als het buiten de bloedvaten komt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

bloedsomloop

A

de weg die het bloed door het lichaam aflegt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

slagaders

A

bloedvaten waardoor het bloed naar de organen stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

haarvaten

A

de kleinste bloedvaten in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

aders

A

bloedvaten waardoor het bloed naar het hart stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

bloedvatenstelsel

A

alle bloedvaten in het lichaam en het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

poortader

A

bloedvat dat bloed van de darmwand naar de lever vervoert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kleine bloedsomloop

A

bloedsomloop waarbij het bloed van het hart naar de longen en weer terug

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

grote bloedsomloop

A

bloedsomloop waarbij het bloed van het hart naar de rest van het lichaam stroomt en weer terug naar
het hart

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

dubbele bloedsomloop

A

bloedsomloop waarbij het bloed twee keer door het hart stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kleppen

A

kleppen in aders die ervoor zorgen dat het bloed maar in één richting kan stromen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

kransslagaders

A

aftakkingen van de aorta waardoor bloed richting de hartspier stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

kransaders

A

bloedvaten die bloed wegvoeren van de hartspier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

harttussenwand

A

scheiding tussen de linker- en rechterharthelft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

bovenste holle ader

A

ader waardoor het zuurstofarme bloed van het hoofd en de armen naar het hart stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

onderste holle ader

A

ader waardoor het zuurstofarme bloed van de romp en de benen naar het hart stroomt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

rechterboezem

A

deel van het hart waar de bovenste holle ader, de onderste holle ader en de kransaders in uitmonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

rechterkamer

A

deel van het hart dat het bloed in de longslagaders pompt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
longslagader
bloedvat dat zuurstofarm bloed van het hart naar de longen vervoert
24
longader
bloedvat dat zuurstofrijk bloed van de longen naar het hart vervoer
24
linkerboezem
deel van het hart waar de longaders in uitmonden
25
linkerkamer
deel van het hart dat zuurstofrijk bloed in de aorta pompt
26
aorta
bloedvat dat zuurstofrijk bloed van het hart naar de organen vervoert
27
hartkleppen
kleppen tussen boezems en kamers
28
halvemaanvormige kleppen
kleppen aan het begin van de longslagader en de aorta
29
hartslag
samentrekken van de boezems, gevolgd door het samentrekken van de kamers, gevolgd door een hartpauze
30
hartpauze
een periode waarbij de boezems en de kamers ontspannen zijn
31
nieren
organen die de afvalstoffen uit het bloed halen
32
nierslagaders
slagaders waardoor zuurstofrijk bloed naar de nieren stroomt
32
nierschors
deel van de nier dat afvalstoffen, overtollig water, overtollige zouten en allerlei schadelijke stoffen uit het bloed verwijdert
32
nieraders
aders waardoor het gezuiverde bloed weg van de nieren stroomt
32
niermerg
deel van de nier dat afvalstoffen, overtollig water, overtollige zouten en allerlei schadelijke stoffen uit het bloed verwijdert
33
nierbekken
deel van de nier waarin urine wordt verzameld
34
urine
verzamelnaam voor afvalstoffen en overtollig water die door de nieren zijn verwijderd uit het bloed
35
urineleiders
buizen die urine afvoeren van de nieren naar de urineblaas
36
urineblaas
tijdelijke opslagplaats van urine
37
infectie
ziekteverwekkers dringen het lichaam binnen
37
afweersysteem (immuunsysteem)
bestrijdt ziekteverwekkers
37
urinebuis
buis die urine afvoert uit het lichaam
37
lichaamsvreemde stoffen
stoffen die niet in je lichaam thuishoren en waarvan je ziek kunt worden
38
antigenen
eiwitten op de buitenkant van een cel of van een virus
39
antistoffen
stoffen die ziekteverwekkers onschadelijk maken
40
immuun
niet ziek worden, omdat witte bloedcellen meteen een antistof kunnen maken
41
natuurlijke immuniteit
immuniteit die ontstaat doordat je ziek bent geweest
42
vaccinatie
een inenting waarbij je een vaccin krijgt ingespoten
43
vaccin
een middel dat een dode of verzwakte ziekteverwekker bevat
44
kunstmatige immuniteit
immuniteit die ontstaat door vaccinatie
45
allergie
overgevoeligheid voor bepaalde stoffen
46
allergische reactie
reactie van het afweersysteem op de stof waar je overgevoelig voor bent
47
anafylactische reactie
ernstige allergische reactie die kan ontstaan wanneer het lichaam vaker in contact komt met de stof waar diegene allergisch voor is
48
bloeddruk
de druk op de wanden van de bloedvaten
49
slagaderverkalking
verdikking van bloedvaten door ophoping van kalk
50
hartinfarct
een deel van het hart krijgt plotseling geen bloed meer
51
hart- en vaatziekten
verzamelnaam voor ziekten aan hart en bloedvaten
52
alcoholvergiftiging
te hoog alcoholgehalte waardoor je bewusteloos kunt raken
53
bingedrinking
in korte tijd veel alcohol drinken, waardoor het alcoholgehalte in het bloed snel stijgt
54
kater
hoofdpijn, dorst en/of misselijkheid door vochtverlies en door de giftige stoffen die ontstaan bij de afbraak van alcohol