thema2 begrippen Flashcards

(87 cards)

1
Q

voedingsmiddelen

A

alle producten die je eet of drinkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

voedingsstoffen

A

bruikbare bestanddelen van voedingsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

brandstoffen

A

stoffen die energie leveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

bouwstoffen

A

stoffen die worden gebruikt bij de maken van cellen en weefsels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

reservestoffen

A

stoffen die worden opgeslagen in het lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

beschermende stoffen

A

stoffen die ervoor zorgen dat je niet ziek wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

eiwitten

A

voedingsstoffen die voornamelijk dienen als bouwstoffen en brandstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

water

A

voedingsstof die voornamelijk dient als bouwstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

koolhydraten

A

voedingsstoffen die vooral dienen als brandstoffen, maar ook dienen als bouwstoffen en reservestoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

vetten

A

voedingsstoffen die vooral dienen als brandstoffen, maar ook dienen als bouwstoffen en reservestoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vitaminen

A

voedingsstoffen die voornamelijk dienen als bouwstoffen en beschermende stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

voedingsvezel

A

onverteerbare stoffen in planten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

mineralen

A

voedingsstoffen die voornamelijk dienen als bouwstoffen en beschermende stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verteringsstelsel

A

alle delen van het lichaam die betrokken zijn bij de vertering van voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

darmkanaal

A

kanaal van de mond tot de anus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vertering

A

afbreken van grote voedingsstoffen tot kleinere stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

snijtanden

A

tanden waarmee stukken van voedsel wordt afgebeten, en die bij de mens minder puntig zijn dan hoektanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

verteringsproducten

A

voedingsstoffen die door de darmwand in het bloed kunnen worden opgenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kiezen

A

tanden met een knobbelige bovenkant waarmee voedsel wordt fijngemalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

mechanische vertering

A

voedsel in kleine stukjes kauwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

verteringssappen

A

sappen die helpen bij het verteren van voedsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

verteringsklieren

A

klieren die verteringssappen aanmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

chemische vertering

A

vorm van vertering waarbij stoffen worden omgezet in andere stoffen door middel van scheikundige reacties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

kringspieren

A

spieren in het darmwand rondom het darmkanaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
enzymen
stoffen die scheikundige reacties versnellen
19
lengtespieren
spieren in de darmwand die in de lengte liggen
20
peristaltische bewegingen
afwisselend samentrekken en ontspannen van de kringspieren en lengtespieren in de darmwand
21
darmperistaltiek
afwisselend samentrekken en ontspannen van de kringspieren en lengtespieren in de darmwand
22
speeksel
een verteringssap dat het inslikken van voedsel gemakkelijker maakt
23
slokdarm
orgaan dat voedsel verplaatst van de keelholte naar de maag
24
maag
orgaan dat voedsel tijdelijk opslaat en kneedt
25
maagsapklieren
klieren in de maagwand die maagsap produceert
26
maagsap
een sap dat zoutzuur bevat waardoor het bacteriën doodt
27
maagportier
kringspier die de uitgang van de maag afsluit
28
twaalfvingerige darm
orgaan dat voedselbrij vermengt met gal en alvleessap
29
lever
orgaan dat gal produceert
30
gal
verteringssap dat grote vetdruppels in kleinere druppeltjes verdeelt
31
galblaas
orgaan dat tijdelijk gal opslaat
32
galbuis
buis waardoor gal van de galblaas naar de twaalfvingerige darm wordt vervoerd
33
emulgeren
het verdelen van grote vetdruppels in kleinere vetdruppels
34
alvleessap
verteringssap gemaakt door de alvleesklier
35
alvleesklier
klier die alvleessap produceert
36
darmsap
verteringssap gemaakt door de darmklieren
36
dunne darm
het stuk darm waar via de darmwand verteringsproducten worden opgenomen in het bloed
37
darmsapklieren
klieren in de wand van de dunne darm die darmsap maken
38
darmplooien
plooien in de dunne darm
39
darmvlokken
de uitstulpingen op de darmplooien, waardoor de dunne darm een zeer groot oppervlakte heeft
40
dikke darm
het stuk darm waar al het water uit de brij van onverteerde voedselresten wordt opgenomen
41
blindedarm
het stuk darm dat geen eigen functie heeft bij de vertering
42
appendix
uitstulping aan de onderkant van de blindedarm
43
endeldarm
het stuk darm waar onverteerde voedselresten tijdelijk worden opgeslagen
43
anus
kringspier die de endeldarm afsluit
43
kilojoule (kJ)
eenheid voor de energie in voedsel
44
ontlasting
het legen van de endeldarm
45
overgewicht
een te hoog lichaamsgewicht, waarbij er te veel vet in het lichaam is opgeslagen
45
kilocalorie (kcal)
eenheid voor de energie in voedsel
46
obesitas
ernstig overgewicht
47
eetstoornis
stoornis waarbij iemand de hele dag in het hoofd bezig is met eten
47
ondergewicht
een te laag lichaamsgewicht
47
ondervoeding
te weinig voedsel of voedingstoffen binnenkrijgen
47
Body Mass Index (BMI)
meetmethode om te meten of je een gezond gewicht hebt
48
anorexia nervosa
eetstoornis waarbij mensen extreem weinig eten
48
boulimia nervosa
eetstoornis met eetbuien waarbij vervolgens het voedsel wordt uitgebraakt of laxeermiddelen worden gebruikt
49
eetbuistoornis
eetstoornis met eetbuien, waarbij niet wordt gebraakt of een laxeermiddel wordt gebruikt
49
voedselvergiftiging
infectie die ontstaat door het eten van voedsel dat is besmet met chemische stoffen, bacteriën of andere ziekteverwekkers
50
salmonellabacteriën
bacteriën die giftige afvalstoffen produceren
50
conserveren
voedsel behandelen zodat het niet bederft
51
pasteuriseren
verhitten tot 72 ℃ (meeste bacteriën en schimmels gaan dood)
51
steriliseren
verhitten tot 130-140 ℃ (alle bacteriën en schimmels gaan dood)
52
conserveermiddelen
stoffen die de leefomgeving voor bacteriën en schimmels ongunstig maken
53
additieven
stoffen die toegevoegd worden aan voedingsmiddelen om ze langer houdbaar of aantrekkelijker te maken
54
kleurstoffen
stoffen die worden toegevoegd om een voedingsmiddel er mooier uit te laten zien
55
smaakstoffen
stoffen die worden toegevoegd om een voedingsmiddel lekkerder te laten smaken
56
geurstoffen
stoffen die worden toegevoegd om een voedingsmiddel lekkerder te laten ruiken
57
planteneters
zoogdieren die alleen planten eten
58
vleeseters
zoogdieren die alleen dieren eten
59
alleseters
zoogdieren die planten en dieren eten
60
herbivoren
planteneters
61
plooikiezen
de kiezen van planteneters met harde richels om voedsel fijn te malen
62
carnivoren
vleeseters
63
knipkiezen
de kiezen van vleeseters met scherpe randen om het voedsel “door te knippen”
64
omnivoren
alleseters (planten en vlees)
65
knobbelkiezen
de kiezen van alleseters met een knobbelig oppervlak om het voedsel fijn te malen
66
vegetariërs
mensen die geen vlees eten
67
veganisten
mensen die geen dierlijke producten eten of gebruiken
68
flexitariërs
mensen die af en toe vlees eten
69
vleesvervangers
voedselproducten die lijken op vlees maar die gemaakt zijn van bijvoorbeeld sojabonen of granen