Thema 3: wer bist du? Was sind deine hobbys? Flashcards
(45 cards)
1
Q
de mens
A
die Person(en)
2
Q
de achternaam
A
der Nachname(n)
3
Q
mooi
A
hübsch
4
Q
lelijk
A
hässlich
5
Q
dun
A
dünn
6
Q
groeten
A
begrü(sen
7
Q
de kennis
A
der Verwandte(n)
8
Q
goeiemorgen
A
guten Morgen
9
Q
de leeftijd
A
das Alter
10
Q
de volwassene
A
der Erwachsene(n)
10
Q
de relatie
A
die Beziehung(en)
11
Q
de bekende
A
der Bekannte(n)
12
Q
de maat
A
der Kumpel(s)
13
Q
het huwelijksfeest, de huwelijksceremonie
A
die Hochzeit
14
Q
scheiden
A
sich trennen
15
Q
het bezoek
A
der Besuch(e)
16
Q
ontmoeten, afspreken
A
sich treffen / sich begegnen
17
Q
samen
A
gemeinsam
18
Q
de afspraak
A
die Verabredung(en)
19
Q
het cadeau
A
das Geschenk(e)
20
Q
het gesprek
A
das Gespräch(e)
21
Q
de vraag
A
Die Frage(n)
22
Q
de fluit
A
die Flöte(n)
23
Q
schilderen
A
malen
24
tekenen
zeichnen
25
groot
groß
25
dun
dünn
25
slank
schlank
25
het beroep
des Beruf(e)
25
het schoolvak
das Schulfach
25
de vakantie
die Ferien
25
absoluut niet
unbedingt nicht
26
inschrijven
eintragen
27
overleggen
überlegen
28
stoppen
aufhören
29
tellen
zählen
30
weten
wissen
31
willen
wollen
32
zitten
sitzen
33
nooit
nie
34
de moeilijkheid
die Schwierigkeit(en)
35
voordien, van tevoren
vorher
36
proberen
versuchen
37
iemand
jemand
38
het verschil
der Unterschied(e)
