Thema 5 Flashcards

(76 cards)

1
Q

Voor wat zorgt het transportstelsel?

A

Het transportstelsel zorgt voor het transport van stoffen van en naar de cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Het bloed zorgt voor de aanvoer van wat?

A

Bloed zorgt voor de aanvoer van zuurstofgas (O2) en voedingsstoffen (bv. glucose) naar de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Het bloed zorgt voor de afvoer van wat?

A

Bloed zorgt voor de afvoer van koolstofdioxide (CO2), water (H2O) en afvalstoffen weg uit de cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar worden de voedingsstoffen opgenomen in het bloed?

A

In de dunne darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar in de darm worden de voedingsstoffen opgenomen in het bloed?

A

ter hoogte van de darmvlokken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Van wat is er een stofuitwisseling van de darm naar het bloed?

A

van mineralen, vitamines, glucose, aminozuren, vetzuren en water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar worden gassen opgenomen in het bloed?

A

in de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar in de longen worden de gassen opgenomen in het bloed?

A

longblaasjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welk gas ondergaat een gasuitwisseling van de longlucht naar het bloed?

A

zuurstofgas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke gassen ondergaan een gasuitwisseling van het bloed naar de longlucht?

A

koolstofdioxide en waterdamp

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waar worden de afvalstoffen afgegeven uit het bloed?

A

in de nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar in de nieren worden afvalstoffen afgegeven uit het bloed?

A

In de nierlichaampjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke stoffen ondergaan er een stofuitwisseling vanuit het bloed naar de nieren?

A

ureum, ammoniak, mineralen en water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uit wat bestaat niet-gestremd bloed? (%)

A

uit 55% bloedplasma en 45% bloedlichaampjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Uit wat bestaat bloedplasma? (%)

A

90% water, 0,5% stremmingseiwit en 9,5% opgeloste stoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een ander woord voor stremmingseiwit?

A

fibrinogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Uit wat bestaan de opgeloste stoffen uit het bloedplasma?

A

voedingsstoffen (bv. eiwitten, glucose, mineralen en vitamines), hormonen en afvalstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Uit wat bestaan de bloedlichaampjes?

A

rode bloedcellen, witte bloedcellen en bloedplaatjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is de functie van een witte bloedcel?

A

Witte bloedcellen bestrijden ziekteverwekkers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de functie van bloedplasma?

A

Bloedplasma vervoert en lost stoffen op (zoals voedingsstoffen, hormonen en medicijnen). En doet en thermoregulatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat is thermoregulatie?

A

De warmte van cellen nemen en ermee door het hele lichaam stromen. Zo zorgt het voor een constante lichaamstemperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is de Latijnse naam voor een witte bloedcel?

A

leukocyt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat is de functie van een rode bloedcel?

A

De rode bloedcel zorgt voor gasuitwisseling en transport van zuurstofgas en koolstofdioxide. Ter hoogte van de longblaasjes en cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de functie van de bloedplaatjes en het fibrinogeen?

A

Samen zorgen de bloedplaatje en het fibrinogeen voor bloedstremming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is de Latijnse naam voor een rode bloedcel?
erytrocyt
26
Wat is de Latijnse naam voor een bloedplaatje?
trombocyt
27
Hoe bestrijden de witte bloedcellen ziekteverwekkers?
Ze doen dat via celvraat en het vormen van antistoffen.
28
Wat is een ander woord voor celvraat?
fagocytose
29
Hoe zorgen bloedplaatjes en fibrinogeen voor bloedstremming?
Ze doen dit door een netwerk van fibrinedraden te vormen.
30
Wat is de functie van de slagaders?
Slagaders transporteren het bloed vanuit het hart naar alle organen.
31
Waarom hebben de slagaders een gespierde elastische wand?
De wand zet het kloppend ritme van het hart verder.
32
Wat is de functie van de aders?
Aders met een dunnere wand transporteren het bloed vanuit de organen terug naar het hart.
33
Hoe komt het dat het bloed niet terugvloeit?
Kleppen verhinderen dat.
34
Waar bevinden haarvaten zich?
Haarvaten bevinden zich in de organen.
35
Wat is de functie van haarvaten?
Haarvaten maken de verbinding tussen slagaders en aders.
36
Wat maakt in de haarvaten een stofuitwisseling mogelijk?
Het eenlagige dekweefsel maakt stofuitwisseling met de omliggende cellen mogelijk.
37
Uit wat bestaan de slagaders? (dekweefsel, spierweefsel, bindweefsel, kleppen?)
dekweefsel: één laag cellen dik spierweefsel dun bindweefsel
38
Uit wat bestaan aders? (dekweefsel, spierweefsel, bindweefsel, kleppen?)
dekweefsel: één laag cellen dun spierweefsel dik bindweefsel kleppen
39
Uit wat bestaan haarvaten? (dekweefsel, spierweefsel, bindweefsel, kleppen?)
dekweefsel: één laag cellen
40
Door welke delen van het hart stroomt er zuurstofarm bloed?
de rechterboezem, de rechterkamer, de bovenste holle ader, de onderste holle ader en de longslagaders
41
Door welke delen van het hart stroomt er zuurstofrijk bloed?
de linkerkamer, de linkerboezem, de aorta en de longaders
42
Wat doet het kamertussenschot (in het hart)?
Het kamertussenschot houdt het zuurstofrijk en -arm bloed gescheiden
43
Welke kleppen zorgen ervoor dat het bloed niet kan terugstromen van de kamers naar de boezems?
de klepvliezen
44
Welke bloedvaten komen in het hart toe met zuurstofarm bloed?
de holle aders
45
Welke bloedvaten komen in het hart toe met zuurstofrijk bloed?
de longaders
46
Welke bloedvaten vertrekken uit het hart met zuurstofarmbloed?
de longslagaders
47
Welke bloedvaten vertrekken uit het hart met zuurstofrijk bloed?
de aorta
48
Uit welke holtes van het hart vertrekken de aorta en de longslagader?
uit de kamers
49
Welke kleppen voorkomen het terugstromen van het bloed naar de kamers?
de halvemaanvormige kleppen
50
Welke aders uit het hart zijn slagaders?
de longslagaders en de aorta
51
Welke aders uit het hart zijn gewone aders?
de longaders en de holle aders
52
Hoe stroomt het zuurstofrijk bloed het hart binnen?
via de longaders het hart binnen via de linkerboezem
53
Hoe stroomt het zuurstofrijk bloed naar alle lichaamscellen?
via de linkerkamer naar de cellen via de aorta
54
Wat gebeurt er als de boezems of de voorkamers samen trekken?
Het bloed stroomt dan van de boezems naar de kamers.
55
Wat gebeurt er als de kamers samentrekken?
Het bloed stroomt dan van de kamers naar de slagaders.
56
Wat gebeurt er als de boezems en kamers ontspannen?
Het bloed stroomt dan van de holle aders en de longaders naar de boezems.
57
Wat zijn de drie fases van het hart?
1. de boezems trekken samen 2. de kamers trekken samen 3. rustfase van het hart
58
Welke stoffen wordt er ter hoogte van de lichaamscellen afgegeven aan het bloed?
zuurstofgas en voedingsstoffen
59
60
Welke stoffen worden er ter hoogte van de darmvlokjes in het bloed opgenomen?
voedingsstoffen
61
Welke stoffen worden er ter hoogte van de nierlichaampjes vanuit het bloed afgegeven?
afvalstoffen
62
Wat is er speciaal aan de leverpoortader?
Het is een ader die niet uitmondt in een holle ader of het hart.
63
Wat verbindt de kleine bloedsomloop met elkaar?
De kleine bloedsomloop verbindt het hart met de longen.
64
Wat gebeurt er in de kleine bloedsomloop?
De afgifte van koolstofdioxide en opname van zuurstofgas in de longblaasjes.
65
Wat verbindt de grote bloedsomloop met elkaar?
De grote bloedsomloop verbindt het hart met de rest van het lichaam.
66
Wat wordt er uit de dunne darm opgenomen in de grote bloedsomloop?
opname van voedingsstoffen uit de dunne darm
67
Wat wordt er uit de lichaamscellen opgenomen in de grote bloedsomloop?
opname van koolstofdioxide, water en afvalstoffen
68
Wat wordt er aan de lichaamscellen afgegeven in de grote bloedsomloop?
afgifte van zuurstofgas en voedingsstoffen
69
Wat wordt er aan de nieren afgegeven in de grote bloedsomloop?
afgifte van water en overige afvalstoffen
70
Waaraan en hoe is het transportstelsel van dieren aangepast?
Het transportstelsel van dieren is aangepast aan hun omgeving en de omgeving bepaalde ook de thermoregulatie.
71
Wat is een kenmerk aan warmbloedige dieren?
Warmbloedige dieren hebben een constante lichaamstemperatuur.
72
Welke dieren zijn warmbloedig?
Vogels en zoogdieren zijn warmbloedig.
73
Wat is een kenmerk aan koudbloedige dieren?
Koudbloedige dieren hebben een wisselende lichaamstemperatuur, die onder andere afhangt van de omgevingstemperatuur.
74
Welke dieren zijn koudbloedig?
Vissen, amfibieën en reptielen zijn koudbloedig.
75
Hoe vermijd je hart- en vaatziektes?
Door een gezonde levensstijl; gezond eten, niet roken, ...
76
Wat zijn een paar veelvoorkomende aandoeningen van het hart of de bloedvaten? (6)
blauwe plekken, een te hoge/lage bloeddruk, spataders, een trombose (bloedprop), een hartinfarct en een hartstilstand