thema 9 Flashcards

1
Q

diversiteit

A

Diversiteit is een kenmerk van een groep, waarbij de identiteit van alle individuele actoren onderling verschilt.
- De term ‘identiteit’ om diversiteit te omschrijven doet ook recht aan de samenhang tussen verschilkenmerken (SES is niet los te zien van de thuistaal).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

inclusie en diversiteit

A

Diversiteit wordt vaak samen gebruikt met het begrip inclusie: dit ontstaat wanneer de leeromgeving voldoende rekening houdt met de verschillen in identiteit van de lerenden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4x omgaan met verschillen in instrcutiemthoden

A
  1. Verschillen tussen lerenden kunnen evolueren over de tijd heen.
  2. Er bestaat niet alleen variatie tussen groepen, maar ook binnen groepen.
  3. Wanneer twee groepen gemiddeld verschillen van elkaar, betekent dit niet dat ze ook
    geen overlap kunnen hebben.
  4. Leerprestaties worden positief beïnvloed wanneer rekening wordt gehouden met
    verschillen tussen groepen en individuele verschillen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

diversiteit en sociale ongelijkheid 3 stromingen

A

het biologisch- of genetisch model
het onderwijs deficitmodel
het cultureel deficitmodel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het biologisch of genetisch deficitmodel

A

Volgens dit model zijn genetische factoren verantwoordelijk voor de sociale ongelijkheid in het onderwijs: minder intelligent geboren, andere persoonlijkheid, etc (hangt samen met raciale, etnische achtergrond).
- Etnische achtergrond → lagere intelligentie → lagere schoolprestaties → lagere SES.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het onderwijs deficit model

A

Het functioneren van het onderwijs zelf wordt door dit model in twijfel getrokken.
- Het onderwijs zou bestaande maatschappelijke ongelijkheid reproduceren.
- Dus: leerlingen uit hogeren SES-gezinnen, zouden dan ook in de hogeren
studierichtingen en beroepen terechtkomen.
Volgens dit model kan het probleem alleen opgelost worden wanneer we kiezen voor een radicaal andere organisatie van onderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

het cultureel deficit model

A

Dit model stelt dat de sociale ongelijkheid gereproduceerd wordt op basis van een deficit dat veroorzaakt wordt door culturele factoren.
- Daarbij belangrijk is cultureel kapitaal (Bourdieu): dit krijgen kinderen (al dan niet) mee op basis van hun opvoeding (taalgebruik/sociale vaardigheden/vrijetijdsbesteding).
o Bernsteinlegdedenadrukmeeropdelinguïstischevaardigheden:het taalgebruik van leerlenden uit een lage SES zou minder goed op het onderwijs aansluiten.
Lerenden hebben het meest succes op school wanneer hun thuiscultuur overeenkomt met de schoolcultuur.
- De schoolcultuur, echter, reflecteert meestal de cultuur van de dominante klasse.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ses

A

sociaal economische status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

pisa en ses onderzoek

A

Uit het PISA-onderzoek werd duidelijk dat kinderen met een hoge SES in meerdere landen ook daadwerkelijke betere prestaties behalen.
- In dit onderzoek werd SES geoperationaliseerd door: o Beroepvandeouders
o Onderwijsniveauvandeouders
o Indicatorendieverwijzennaarrijkdom/bezit o Educatievemedia
o Aantalboekendielerendenthuisbezitten
- Migratie wordt hierbij niet meegenomen en is belangrijker als achtergrondvariabele.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

geslacht in relatie tot instrcutie 16 verschillen

A
  1. geen verschil gemengd en niet gemend onderwiijs
    2.stereotype leerlingen zelf al
  2. leerkrachten vermijden gelsacht en seksualiteit
  3. media rolpatronen stereotype over
  4. leerlingen gender stereotyped overnemen van instructieverantwoordelijkheden
  5. peers psotiever op stereotype rolgedrag
  6. impact geslacht schoolprestatie verminderd
  7. meisjes actiever niet gemengd dan gemend
  8. jongens/meisjes nauslwijke verschil intelligentie aangeboren mogelijkheden
  9. geen verschil executieve fucntie
  10. fysiek/motorische mogelijkheden jongesn groyter
  11. meisjes gemotiveerder school
  12. zelfvertrouwen van doemein af
  13. verklaringen succes en falen= jongens= succes= mogelijkheden, mislukken= te weinig inspanning
    meisjes= succes= leveren inspanning= misulukken= tekort aan mogelijkheden
  14. meisjes meer gedrag modelleerlringen
  15. meisjes meer gericht op vriendschappen in omgang jongens competeiver en agressiever
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

intructie gereageerd op geslcaht conculsies 4

A
  1. jongens meer vrijheid en meisjes hierin meer aanmoediging
  2. instrcutieverantwoordelijkheden anderes gedragen tegen geslacht
  3. studiekeuzes word beinvloed door geslacht
  4. verwachtingen meisjes significant lager
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

motivatie

A

het geheel aan invloeden en krachten dat het volgende beïnvloedt: de selectie van concreet gedrag, de mate waarin men dit gedrag doorzet en de intensiteit waarmee men het gedrag ook verderzet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zelfdeterminantietheorie

A

uitgangspunt is intrinsieke motivatie, 3 behoeften die daartot leiden
1. Autonomie = dingen zelf mogen doen
2. Sociale verbondenheid = relatie
3. Competentie = iets kunnen doen/beheersen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

geidentificeerde motivatie (intrinsieke en autonome motivstie)

A

Als een lerenden bepaalde taken minder graag doet, maar dit wel zinvol vindt is er sprake van geïdentificeerde motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

gecontroleerde motivatie

A

extrinsieke motivatie en externe regulatie (vaak een taak doen vanuit angst voor straf of juist om een beloning te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

meritocratie manier van denken

A

als iedereen aan het begin gelijke kansen krijgt en de uitstroom is ongelijk, dan is er toch nog steeds geen probleem (want iedereen kreeg wel de kans)?
- Deze denkers gaan ervan uit dat leerlingen (ongeacht sociale afkomst) erin slagen om vooruit te komen.

17
Q

gender bias aanpakken manieren

A

jongens en meisjes samenwerken, het doorbreken van stereotiepe keuzes voor vakken of onderwerpen en het ter sprake brengen van expliciet stereotiepe houdingen. - In niet-gemengde klassen gaat het vooral om het vergroten van zelfvertrouwen bij meisjes en het aanmoedigen van zelfreflectie bij jongens.

18
Q

abc adviezen

A
  1. Autonomieversterkende aanpakken in plaats van controlerende aanpakken →
    lerenden meer de keuzes laten maken, vertrouwen in ze hebben, etc.
  2. Belonging: aanpakken die leiden tot een warme sfeer in plaats van een kille sfeer →
    samenwerken en luisteren naar de lerende, etc.
  3. Competentie: structurerende aanpakken in plaats van tot chaos leidende aanpakken
    → spreek concreet, bespreek plannen expliciet, geef structuur goed weer.