theorie Flashcards

1
Q

algemeen

A

evenwicht stabiliteit & beweglijkheid = elk gewricht!

  1. functies
    - bescherming CZS
    - ondersteuning & draagvermogen
    - centrale aanhechtingsplaats
  2. onderdelen
    - cervicale regio = C1-7
    - thoracale regio = T1-12
    - lumbale regio = L1-5
    - sacrale regio = S1-5
    - os coccygis = Co1-4
  3. krommingen = S-vormig
    - cervicaal & lumbaal = convex naar ventraal = lordose
    - thoracaal & sacrum = convex naar dorsaal = kyfose
    - extremen = versterkt of verzwakt -> pathologie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

nieuwe begrippen

A
  1. proclief
    - van craniaal ventraal naar caudaal dorsaal
    - C3-T7
    - L4-S5
  2. declief
    - van craniaal dorsaal naar caudaal ventraal
    - C1-C3
    - T7- L4
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

osteologie vertebrae

A
  1. corpus verebrae
  2. dorsale arcus vertebrae, onderverdeeld in pediculus = verbinding corpus & lamina = dorsale deel
    –> vorming van foramen vertebrale die canalis vertebrealis vormen
  3. dorsale proc. spinosus
  4. laterale proc. transversi
  5. proc. articulares inferiores & proc. articulares supeiores
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cervicale vertebrae

A
  1. algemeen
    - opening in proc. transversus = foramen transversarium
    –> doorlopende a. vertebralis tot C7
    - horizontale proc. spinosi & gespleten distaal
    - proc uncinatis op C3-C7 = extra stevigheid voor kleine lichamen
    –> vorming uncovertebralen gewrichten van luschka
  2. atlas = C1
    - samen met os occipitale = atlanto-occipitale gewricht
    - geen corpus & proc. spinosus
    - ver uitstekende proc. transversi
    - 2 massae lateralis die verbonden zijn door kleine arcus anterior & lange arcus posterior
    - fovea dentis op arcus anterior articuleert met dens van C2
  3. axis = C2
    - samen met atlas = atlanto-axialis lateralis & mediana = met lig. transversum atlantis
    + lig. alaria = C2 verbinden met os occipitale
    - craniaal uitstekende dens
  4. C7 = vertebra prominens = langere proc. spinosus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

lumbale vertebrae

A
  1. groot corpus vertebrae
  2. dikke & horizontale proc. spinosi
  3. proc. costalis
    - vervanger van proc. transversus
    - langer ≈kleine ribben
  4. andere proc.
    - proc. accesori = dorsaal van proc. costalis
    - proc. mamillaris = craniaal
    - rudimentair
  5. L4 = dal van lumbale lordose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

thoracale vertebrae

A
  1. T1 ≈ C7 –> T12 ≈ L1
  2. daling van proc. spinosi = sterk caudale richting
    - dakpan gewijs
    - lager = minder beweging
  3. T1-10 = fovae costae voor caput & tuberculum costae
    - 2 op elke wervel = toekomen van wervel tussen 2 ribben
  4. T7 = top thoracale kyfose
  5. andere beenderige structuren thoracaal niveau
    - sternum
    - clavicula
    - costae
    - scapula
    –> veel gewrichten = weinig beweegelijkheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

os sacrum

A
  1. 5 verbeende sacrale wervels
  2. proc. spinosi -> crista sacralis mediana
  3. proc. articularis -> crista sacralis medialis
  4. proc. transversi -> crista sacralis lateralis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vertebrale gewrichten

A
  1. facetgewrichten = zygaphophysiale-
    - proc. art. inferiores x proc. art. superiores
    - uitzonderingen: atlanto-occipitale gewricht, atlanto-axiale gewricht & sacro-iliacacaal gewricht
  2. discus intervertebralis
    - meest craniale = C2xC3
    - meest caudale = L5 x sacrum
    - in sacrum & os coccygis geen
    - ringvormig BWring = annulus fibrosus met nucleus pulposus binnen in
    –> nucleus drogen voor 30jaar
    - maximaal 25% dikte van kolom
  3. ligamentaire structuren
    - lig. longitudinale posterior & anterius rond corpus over hele kolom
    - lig. flava = in canalis op lamina
    - lig. interspinalia = tussen proc. spinosus, lig. supraspinalia = op topjes
    –> cervicaal = lig. nuchae
    - lig. intertransversarium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

indeling lokale/globale spieren

A
  1. stabiliteit
    - lokaal = tonische spieren = stabiliteit
    - globaal = fasische = movers
  2. verschillen: kenmerken van lokale
    - anatomisch = aanhechting occiput, wervels & sacrum
    - biomechanisch = dicht bij gewricht = veel compressie krachten met weinig afschuif krachten
    - veel type 1 vezels voor uithouding
  3. anatomisch
    - tonische spieren altijd aan holle kant
    - fasische spieren altijd aan bolle kant
  4. pathologisch
    - tonische spieren verzwakken
    - fasische spieren verkorten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

globaal vs lokaal cervicaal

A
  1. ventraal lokaal
    - rectus capitis anterior & lateralis
    - longus colli & capitis
  2. ventraal globaal
    - sternocleidomastoideus
    - scaleni
    - supra & infrahyoidale spieren
  3. dorsaal lokaal
    - rectus capitis posterior major & minot
    - obliquus capitis superior & inferior
    - interpinalis & intertransversari
    - multifidi
    - rotatores
    - spinalis cervicis
    - semispinalis cervicis & capitis
    - trapezius pars descendens
  4. dorsaal globaal
    - splenius capitis & cervicis
    - semispinalis capitis
    - longissimus capitis & cervis
    - iliocostalis cervicis
    - levator scapulae
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

globaal vs lokaal thoracaal

A
  1. dorsaal lokaal
    - trapezius
    - serattus anterior
  2. dorsaal globaal
    - levator scapulae
    - romboidei
    - latissimus dorsi
    - pectoralis minor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

globaal vs lokaal lumbaal

A
  1. ventraal lokaal
    - MTA
    - MOIA onderste deel
    - psoas achterste deel
    - QL mediaal deel
  2. ventraal globaal
    - MRA
    - MOIA bovenste deel
    - psoas voorste deel
    - QL lateraal deel
  3. dorsaal lokaal
    - interspinales & intertransversari
    - multifidus
    - longissimus thoracis pars lumborum
    - iliocostalis lumborus pars luborum
  4. dorsaal globaal
    - longissimus thoracis pars thoracis
    - iliocostalis lumborus pars thoracis
    - lattismus dorsi
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

klinische biomechanica

A
  1. mogelijke bewegingen
    - flexie/extensie
    - lateroflexie
    - rotatie
    - lateroflexie & rotatie altijd samen door oriëntatie van facetgewrichten
  2. beweegelijkheid
    - cervicaal > lumbaal > thoracaal
    - vorm van facetgewrichten, ribben, discus, lig., spieren
    - flexie = geheel
    - extensie = cervicaal & lumbaal
    - lateroflexie = geheel
    - rotatie = cervicaal & hoog thoracaal
  3. oriëntatie facet gewrichten
    - cervicaal = in transversaal vlak
    - thoracaal = in frontaal vlak
    - lumbaal = in sagitaal vlak
    –> beïnvloed volledige biomechanica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

biomechanica cervicaal

A
  1. algemeen
    - aanhecting grote schouderspieren
    - hoog cervicaal = grootste ROM
    - cerivcothoracale overgang = C7-T3 = rigied fulcrum = funcitoneel onderdeel van cervicaal
  2. stabiliteit
    - segmentum mobile = 2 wervels + discus + lig.
    - lig. heel belangerijk cervicaal & hoog thoracaal
    - verdere ondersteuning door spieren, neurogene & vasculaire structuren
  3. flexie/extensie = 140°
    - 25° in atlanto-occipitaal gewricht
    - 10° in atlanto-axiaal gewricht
  4. andere
    - lateroflexie = 35°
    - rotatie = 85°
    - waarvan 35° graden atlanto-axiaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

biomechanica andere

A
  1. thoracaal
    - mindere beweging door ribben
    - flexie/extensie ≈ 0
    - lateroflexie = 35°
    - rotatie = 55°
  2. lumbaal
    - flexie 25°
    - extensie = 55°
    - lateroflexie = 35°
    - rotatie = 15°
  3. sacraal = bijna geen beweging door onregelmatige gewrichtopp & stevige ligamenten
    –> grotere beweegelijkheid bij vrouwen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

algemeen klinische diagnostiek

A
  1. prevalentie
    - 80% rugklachten
    - 55% spontaan herstel
    - 30% zoekt medische hulp
    - 10% chronische klacthen
  2. pathogeneses
    –> oorzaak heel vaak niet gekend & multi-factorieel = aspecifieke rugpijn
    –> beeldvorming afgeraden = enkel bij sterke onderliggende oorzaak
    - congenitaal = aangeboren: hals ribben, ziekte van Scheuerman, ziekte van Klippel-Feil, idiopathische scoliose
    - traumatisch = lig. ruptuur, fracturen
    - degeneratief = disucdeneratie, sponylose, sponylatherose
    - houdigsgebonden
    - inflammatoir: bacterieel/niet-bacterieel vb: reuma & spondilits ankolysans
    - neoplasmata
    - metabole aandoeningen = osteoporose & osteomalacie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

overige aandoeningen

A
  1. viscerogeen
  2. infectieuze aandoeningen
  3. vasculair = atherosclerose & aneurysmata
  4. neurogeen = myelum & cauda equina
  5. psychogeen = depressie & neurotisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

indeling op duur v/d klacht

A
  1. acuut < 6 weken
  2. subacuut 6-12 weken
  3. subchronisch 12 weken - 6 maand
  4. chronisch > 6 maand
    OF
  5. recidiverende (recurrente) klachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

pathologie van lumbale wervelzuil

A
  1. lumbalgie = lumbalgo = pijn in lage rug
    - discusprobleem = buging, hernia, degernatie
    - facet = artroste, blokkade
    - musculair
    - lumbale spinale of foraminale stenose
    - instabiliteit
    - spondylolyse & spondylolisthesis
    - houdingsafwijkingen
  2. lumbo-ischialgie = pijn in rug & been door uitstraling
    - niet-radiculaire gerefereerde pijn = somatische
    - radiculaire gerefereerde pijn
  3. ischias = enkel pijn in been door uitstraling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

klinische diagnostiek thoracaal

A
  1. specifieke aandoeningen
    - objectief aandoeningen
    - syndroom van Tietze = ontstekinsreactie aan sternocostaal gewricht
    - scoliose
    - ziekte van scheuermann & - bechterew
    –> degeneratieve ziektes = stijver worden patienten
  2. aspecifieke aandoeningen
    - costosternale disfuctie
    - facettaire disfunctie
    –> traumatische blokkage of artrosis deformans
    –> kan leiden tot gereffereerde pijn
    - costovertebrale disfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

ananmese thoracaal

A
  1. specifieke klachten
    - ademhaling = ribben
    - HNP
    - refereerde orgaanpijn in thorax of borst
  2. rode vlaggen
    - cardiovasculaire aandoeningen zorgen voor gerefereerde pijn
    - borstpijn bij myocard infact = angina pectoris = drukpijn
    - fractuur
    - pneumothorax
    - pneumonie = longontsteking
    - pericarditis = scherpe pijn
    - pleuritis = mesachtige pijn
    - pulmonaire embomie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

pijnlokalisatie cervicaal

A
  1. cervicaal syndroom = lokaal
    - facetproblemen: artrose, blokkade of oesteofyten = verdikking die kan leuden tot uitstraling
    - discusproblemen: bulging, degeneratief & hernia
    - musculair: traumatisch of chronisch, vaak RSI
  2. cervico-brachiaal syndroom = laag cervicaal
    - uitstralingspijn naar arm/handen
    - radiculair = irritatie van zenuwwortel
    - niet-radiculari = pijn van discus of facet gewricht zelf
  3. cervico-cephaal syndroom = hoog cervicaal
    - uitstralingspijn naar hoofd
    - cervicogene pijn = meestal door spieren
    - cervicogene duizeligheid = abnormale prikkels van nekproprioreceptoren
    - trauma, hypertonie, discus & artrose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

oorzaken cervico-brachiale pijn

A
  1. radiculaire pijn
    - schietende pijn tot in handen
    - eerst arm pijn dan pas nek
    - bij jongeren = acute discus hernia
    - bij ouderen = chonrische cervicale stenose door degeneratie
    - primaire symptomen = krachtverlies & verminderde reflexen
  2. niet-radiculaire
    - eerst nekpijn
    - doffe pijn enkel in bovenarm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

anamnese cervicaal

A
  1. specifieke klachten
    - hoofdpijn & duizeligheid
    - oorzuisen
    - temporomandibulaire klachten
    - uitstralingspijn naar het hoofd & bovenste ledematen
    - HNP hoesten-niezen-persen
  2. rode vlaggen ivm hoofdpijn
    - onder 50 jaar
    - toegenomen frequentie & intensiteit
    - retro-orbitaal
  3. andere rode vlaggen
    - veranderingen mentale gesteldheid
    - misselijkheid & braken
    - uitval - of neurologische verschijnselen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

discus intervertebralis cervicaal

A
  1. kenmerken
    - andere morfologie
    - hoge discus: 3mm
    –> door aanwezigheid van proc. uncinati
    - functionele eisen = minder last dragen
    –> minder water & proteoglycanen
  2. pathologie
    - minder speling door proc. uncinatie
    - minder gewricht dragen
    - minder vaak hernia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

lig. cervicaal

A
  1. lig. nuchae
  2. membrana tectoria = uitloper lig. longitudinale posterior
  3. lig. alare = dens axis x occiput
    –> vooral rotatie beperken
  4. lig. transversum atlantis = dens tegen atlas houden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

facet gewrichten cervicaal

A

proc. art. inferior x superior

  1. sterke innervatie
    - veel noci- & propiroreceptoren
    - vatbaar voor degeneratie
    - belangerijke bron van pijn generatie
  2. oriëntatie
    - dakpannen die steiler worden
    - C5 = 45°
    - T1 = 70°
    - progressieve beperking van lateroflexie & rotatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

functionele anatomie thoracaal

A
  1. klachten
    - veel meer bij nek dan thoracaal
    - door weinig beweging mogelijk
    - vaak wel reden waardoor nekklachten
  2. gewrichten
    - intervertebraal
    - costovertebraal
    - costotransversaal
    - sternocostaal
    - acromioclaviculair
    - sternoclaviculair
    - scapulothoracaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

inspectie van scapulothoracaal gewricht deel 1

A
  1. optimale positie
    - bestaat niet
    - lichte anterior tilt
    - lichte opwaartse rotatie
    - lichte interne rotatie
    - 30° = scapulaire vlak
  2. neerwaartse rotatie stand
    - angulus inferior meer mediaal dan margo medialis
    - over activiteit m. levator scapula, rhomboideus
    - verminderde van trapezius descendens
  3. depressiestand
    - bovenrand lager dan T2 & angulus inferior lager dan T7
    - overactiviteit m. pectoralis major & latissimus dorsi
    - verminderde activieit trapezius descendens
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

inspectie van scapulothoracaal gewricht deel 2

A
  1. elevatie stand
    - angulus superior hoger dan acromion
    - overactiviteit m. levator scapula
    - als angulus superior & margo superior hoger
    –> over activiteit trapezius pars descendens
  2. retractie stand
    - mediale rand dichter dan 5cm van proc. spin
    - overactiviteit mm. romboideus & trapezius
    - verminderde m. serattur anterior
  3. protractie stand
    - mediale rand verder dan 7 cm
    - overactiviteit m. serattus anterior & pectoralis major
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

winging

A
  1. wining
    - mediale rand volledig loskomen
    - verminderde activiteit m. serattus anterior
    - hypokyfose thoracaal
  2. scapulatipping = pseudo wining
    - enkel angulus inferior komt los
    - verkorting pectoralis minor
32
Q

anamnese

A
  1. doorverwijzing
    - uitsluiten van onderliggende/erstige aandoeningen door red flags
    –> alarmsignalen die weizen op doorverwijzing
    - identificeren van risico-patienten van niet spontane genezeing
    - zoeken naar elementen die wijzen op verhoogde kans op chronische & invaliderende pijn
  2. administratief
    - gegevens
    - ook sociaal & familiaal
    - algemene hulpvraag & specifieke kinesitherapeutische gegevens
33
Q

vragen anamnese

A
  1. klachten
    - ontstaan van klachten: traumatisch of idiopatisch
    - tijdsverloop: wanneer onstaan & evolutie
    - status praesens: body chart
    –> wat, soort, lokatie, ernst (VAS), …
  2. symptoom gedrag
    - provocaties: houdingen & bewegingen
    - reductie: idem
    - vermijding: wat doet de patiënt om de pijn de vermijden
    - 24-uurs verloop
  3. eerdere episodes & behandelingen
    - andere klachten
    - technische onderzoeken, medicatie, kine, …
  4. belasting
    - leeftijd
    - familiaal
    - beroep
    - hobby
34
Q

rode vlaggen

A

= contra-indicaties
in volgorde van dringendheid

  1. neurologische
    - wijdverspreide neurologische symptomen = coördinatie, motorisch, gevoel, piramidaal, …
    - progressieve neurologische symptomen
    - zadelanesthesie = algemene pijn & verminderde kracht OL, verlies van fecale of urine
  2. traumatisch
    - ernstig motorisch deficiet binnen 48u
    - ernstige pijn na hoog energetisch trauma
    - pathologische fractuur
  3. andere
    - vasculaire tekenen = duizeligheids, black-outs, koude voeten, permiderde pulsatie
    - infectie
    - tumor
    - inflammatoire aandoening
35
Q

pathologische fracturen

A
  1. ouderdom
    - hoge leeftijd
    - voorgeschiedenis van kanker
    - voorgeschiedenis van osteoporose
  2. andere
    - pijn in borstkast
    - onverklaard gewichtsverlies
    - chronisch corticoïden gebruik
36
Q

infectie

A
  1. symptomen
    - tekenen van infectie = koorts, zweten, …
    - onverklaard gewichtsverlies
    - immunodicientie
  2. afh van oorzaken
    - intraveneus drugsgebruik
    - urinaire of huidinfectie
    - recente chirurgische ingreep
    - gekende voorgaande of samengaande systemische infectie of risico hierop
37
Q

tumor & inflammatoir

A
  1. tumor
    - recente klachten onder 18j of boven 55j
    - voorgeschiedenis
    - nachtelijke pijn
    - onverklaarbaar gewichtsverlies
  2. inflammatoir
    - constante progressieve niet-mechanische pijn
    - pijn die verbetert bij beweging maar niet in rust
    - nachtelijke pijn
    - ochtendstijheid binnen 30min
38
Q

andere rodevlaggen

A
  1. postoperatieve pijn die toeneemd
  2. therapie resistente pijn langer dan 6weken
  3. unilaterale piramidale tekenen
  4. algemeen onwel
  5. thoracale pijn
  6. overmatig medicatie gebruik
  7. HIV
39
Q

andere vlaggen

A
  1. gele vlaggen = persoonlijke factoren
    - overtuigingen & percepties vb: oncontroleerbaarheid van letsel & geen vertrouwen in therapie
    - emotionele reacties vb: ongesrust & angstig
    - gedrag ivm pijn vb: vermijden alle activiteit & grote afh van passieve therapie
  2. oranje vlaggen = psychiatrische symptomen
    - klinische depressie
    - persoonlijkheidssymptomen
  3. blauwe vlaggen = gezond werk
    - overtuiging dat werk belastend is & voor letsel zorgt
    - overtuiging dat leiding & collega hem niet steunen
  4. zwarte vlaggen = externe factoren
    - wetgeving die mogelijkheid tot werkhervatting beperkt
    - conflict met verzekering of schade vergoeding
    - overbeschermende familie
    - geen mogelijkheid voor professionele aanpassing
40
Q

inspectie in het frontale vlak

A
  1. hoofd = neutrale stand: niet gekanteld of gedraaid
  2. volledige wervelkolom = recht
  3. schcouders = horizontaal, niet opgetrokken of afhangend
  4. scapulae = neutrale stand, mediale randen parallel & 7-8cm uitelkaar
  5. bekken = horizontaal: SIPS op gelijke hoogte
  6. onderste ledematen = recht, geen O of X-stand
  7. voeten = parallel & verticale achilles pees
41
Q

evenwicht in frontale flak

A
  1. evenwicht van de schoudergordel
    - vergelijking acromioclaviculair gewricht & angulus inferior scapulae
    - maximaal verschil van 1 cm
    - aandacht vleugelstand schouderblad & voorwaartse verplaatsing
    - ook kijken naar nek-schouder-lijn & oksellijn
  2. evenwicht tailledriehoek
    - mediaal rompwand terhoogte van taille
    - lateraal door binnenzijde arm
    - gecontroleerd door emting
    - caudaal kan driehoek niet gesloten zijn
  3. lateraal evenwicht van bekken
    - mogelijk onevenwicht door: verkorting van 1 been, pes plano-valgus, unilaterale genu valgum, …
    - ook naar evenwicht patellae, calcanei & luchtfiguren kijken
    - kan ook mogelijk door ongelijke hoogte femur koppen ≠ ongelijke lengtes
    –> tezien op XR
    - enkel arts schrijft steunzolen voor
42
Q

inspectie saggitale vlak

A

rechte lijn door
1. oorlel = lichte anteropositie van hoofd
2. schouder gewricht
3. midden van romp
4. trochanter major
5. voor middelijn knie
6. voor laterale malleolus

43
Q

evenwicht saggitale vlak

A
  1. bekken & OL
    - positie bepaling SIAS & SIPS
    - neutrale stand = SIAS recht boven symphisis pubica
    - anteverie ≈ grotere lumbale lordose
    - rotatie van bekken = andere positie vergeleken met andere kant
    - ook aandracht knie & enkel
  2. evenwicht van sternum
    - onderste deel uitstekend = pectus gallenicum = pectus carinatrum
    - onderste deel ingedrukt = pectus excavatum
44
Q

indeling volgens erst van houdingsafwijking

A
  1. eerste graad
    - soepel = geen beenderige afwijkingen
    - kan zelf gecorrigeerd worden of genormaliseerd vb: hang of buiklig
    - veranding in gewoontehouding
  2. tweede graad
    - soepel
    - gebrek van juiste houdingsgevoel of spierkracht
    - houding kan aangenomen worden maar extra maatregelen moeten genomen worden
    - evolutie naar derde graad zonder therapie
  3. derde graad
    - gefixeerd = beenderige afwijkingen = automatische evolutie
    - minder goede prognose
    - actief als passief kan houding niet gecorrigeerd worden

≈ indeling structurele & niet- afwijkingen

45
Q

indeling volgens aard van houdingsafwijking

A
  1. afwijkingen in het sagittale vlak
    - anteropositie van hoofd
    - thoracale hyperkyfose
    - thoracale vlakke rug
    - lumbale hyperlordose
    - houdingtype kyfo-lodrotische houding
  2. afwijkingen in frontale vlak
    zie verder
46
Q

objectiveren van houdingsafwijkingen

A
  1. medische beeldvorming = RX = Röntgen, CT, MRI, …
  2. 3D houdings- en bewegingsanalyse
  3. rasterstereografie
    - lichtbron met daar voor horizontale lijnen
    - kijken naar afwijkingen van lijnen
    - vaak voor scoliose & inclinaties
  4. fotografische analyses
  5. manuele metingen
    –> goniometrie, flexiecurve, pijlen, scoliometer, …
47
Q

motorische controle onderzoek

A
  1. complex
    - neurosensorische input = proprioceptie
    - verwerking door centraal neurologische systeem
    - neuromotirsche output
  2. doel
    - neuromusculaire controle
    - kwaliteit van houding, beweging, kracht & uithouding
    - specifieke testen
    - focussen op 1 enkel mechanisme = onmogelijk
48
Q

cervicale houdingstypes

A
  1. referentie punten
    - 1e horizontale lijn = verbinding mandibula x C2
    - 2e horizontale lijn = verbinding clavicla x cervicothoracale overgang
    - verbinding van lijnen op midden van nek
    - normaal tussen 0-10° van verticale = natuurlijke lichte anteropositie
    - 2e verticale lijn = recht op aangezicht
    - ook 0-10°
  2. chin poke = hoog cervicale extensie zonder huidplooi
    - geen anteropositie
    - aangezicht ≠ verticale
    - uitstekende kin
  3. anteropositie = laag cervicale flexie zonder huidplooi
  4. anteropositie met chinpoke = wel huidplooi
49
Q

thoracale hyperkyfose

A
  1. compensatie door hyperlordoses cervicaal & lumbaal
  2. verkorte spieren
    - m. pectoralis major & minor
    - compensatie door heup & nek flexoren voor lordoses
  3. verzwakte spieren
    - thoracale & tussenschouderblad spieren
    - compensatie door buik & bilspieren
50
Q

thoracale vlakke rug

A

= hypokyfose

  1. uitzicht
    - vlakke & soms zelf holle rug
    - scapulae dicht tegenelkaar
    - niet vaak voorkomen door abnormaal patroon = verkorting van tonische spieren & verzwakking van fasische
  2. verkorte & verzwakte spieren
    - geen
    - tonische spieren verkort door houding
    - fasische spieren verzwakt door houding
51
Q

lumbale hyperlordose

A
  1. algemeen
    - compensatie door hyperkyfose & hyperlordose
    - 2 types:
    - normale wervelkolom bovenop
    - sterk declief bovenop
  2. verkorte spieren
    - heupbuigers & lenden spieren door zit
    - compensatie: mm. pectorales voor hyperkyfose
  3. verzwakte spieren
    - buikspieren: vooral inferior deel buikband & laterale vezels MOEA
    - MOIA
    - gluteale spieren
    - compensatie = thoracale & tussenschouderblad spieren
52
Q

verslies van bekkenevenwicht bij lumbale hyperlordose

A
  1. zwaartepunt verplaatst naar ventraal
  2. meer werking van antagonisten = lendenspieren & bilspieren
  3. verlening van inferior deel buikwand
  4. hangbuik = verplaatsing buikinhoud
  5. evenwicht nog meer naar ventraal = cirkel
  6. gehorintaliseerd bekken met sacraal contact & vergrote lumbosacrale hoek
  7. hangen van patienten aan gluteus & lenden spieren
    - controleren van lordose
    - proberen verticaliseren
    - beide zijn in openketen antagonisten
53
Q

lumbale hypolordose

A
  1. uitzicht
    - abnormale redressie van plateau van sacrum
    - retroversie van bekken
    - heup ≈ volledige extensie
    –> hangen op anterieure ligamenten
    - geen gluteale spiermassa & verkoting door houding
    - soms hangbuik
    –> in erge mate = inbloed op abdominale ademhaling
  2. verkorte spieren
    - meestal niet, enkel door houding = fasische
  3. verzwakte spieren
    - meestal niet, enkel door houding verlinging = tonisch
    - compensatoir: thoracale rugspieren & tussenschouderblad spieren
54
Q

kyfo-lordotische houding

A
  1. stand
    - anteversie bekken -> lumbale hyperlordose -> thoracale hyperkyfose
    - verkorte pectoralis -> protractie schouders -> scapula alatie
    - cervicale hyperlordose & anteropositie
    - soms scoilotische houding
    - vermindering algemene tonus -> genua valga & platvoeten
  2. zit = totale ronde rug
    - hyperlordose kan verdwijnen & overgaan in kyfose
    - -> vergroten van thoracale kyfose
    - inversie van curven is mogelijk
  3. lig = onderscheid soepel vs gefixeerd
    - soepel = jonge patienten = zonder symptomen
    - later = ook in lig
    - onderscheid ook mogelijk door actief te laten corrigeren
55
Q

swayback & vlakke rug

A
  1. swayback
    - gelijkaardig op kyfo-lordotische houding
    - verschil = posterior shift van bekken
    - geen echte lordose waarneembaar
    –> lumbaal declief en geen proclief door retroversie
    - hangen aan lig. van Bertin & rectus abdominis
    - verlengde heupflexoren & thoracale spieren
    - verkorte glutea door houding
  2. vlakke rug
    - hypolordose & hypokyfose
    - bekken in retroversie
    - spieren die normaal verkorten kunnen nu niet
56
Q

totale kyfose

A
  1. kenmerken
    - retroversie van bekken & hypotone buikspieren
    - hypotoon hangbuikje = vaak last aan ademhaling
  2. thoracale kyfose
    - hoog toppunt
    - compensatoire hyperlordose in nek
    - sterk proclief
  3. prevalentie
    - vaak bij reumatische aandoeningen vb. ziekte van bechterew = spondylitis ankylosans
57
Q

scoliose

A
  1. bepaling
    - afwijking in frontale vlak
    - C of S
    - naamgeving door kant van afwijking & segment
    –> vb: scoliose thoracaal rechts
    - normaal rechte lijn door osteologie, tonus rug & schuine buikspieren
    - kan asymptomatisch zijn
  2. diagnostiek
    - meestal vooraleer klachten
    - prognose afh van hoeveel groeien
    - famiaal
    - volwassenen = veel klachten
    –> pijn, stijfheid, uitstalingspijn, cometische afwijkingen, functionele beperkingen, …
    - link met pectus afwijkingen = 13%
  3. AIS adeolescente idiopathische scoliose
    - meest voorkomende wervelkolom afwijking
    - 4% van gezonden vrouwen
    - vaker bij vrouwen door oestrogeen
    - Adams Forward Bend test = structurele scoliose bochel/gibbus zichtbaar
58
Q

beeldvorming ivm scoliose

A
  1. beeldvorming
    - RX-beelden
    - 3D ct-scan
    - MRI: minder goed door neerliggend
    –> onderscheid structurele & functionele door verdwijnen
    –> S-scoliose = secundaire bocht verdwijnen & primaire bocht beter worden
  2. controles
    - regelmatig controleren
    - per 4-8 maanden bij evolutieve scoliose
    - 8-12 bij stabilisererende
    + vooroverbuigen voor kijken gibbus vormig
59
Q

scoliotische hoek

A

= curve van Cobb

  1. wervels
    - inbeeld brengen van neutrale & exteme wervels
    - neutrale wervels = grenzen van curve
    - topwervel = wervel met meeste deviatie van middellijn
  2. hoek meten
    - rechte trekken vanuit bovenrand meest craniale neutrale wervel
    - rechte trekken vanuit onderrand meest caudale neutrale wervel
    - kruispunt = hoek
  3. rotatie afwijkingen
    - lateroflexie wervelzuil ≈ rotatie
    - ook bij scoliose
60
Q

ernst van scoliose door rotatie

A
  1. verdelen van wervel
    - wervel lateraal van proc. spinosi verdelen
    - in 3 gelijke delen
    - graden afh van waar proc. spinosi op wervel licht
  2. gradatie
    - 0 = op middelijng
    - 1 = eerste 1/3
    - 2 = tweede 1/3
    - 3 = laatste 1/3
    - 4 = punt ligt naast wervel zelf
61
Q

beenderige leeftijd bepalen

A
  1. Risser-test
    - verbeendering van crista iliaca
    - beginnend op 13 jaar
    - van mediaal naar lateraal
  2. Atlas van Greulich & Pyle
    - verbeendering van hand
    - groeischijven op caputs & algemeen polsbeentjes
  3. belang van scoliose
    - meeste = verergeren bij puberale groeistoot
    - WZ volgroeid op 16-16,5 bij meisjes & 17-18 bij jongens
62
Q

groei van bot

A
  1. kraakbeen
    - voorloper van bot
    - tot 20 jaar groei
    - groeispurt tussen 7-14 jaar
    - volwassenen = correctief
  2. verschillen
    - lange beenderen = eerst groeien
    - nalopen van axiaal skelet
  3. kritieke periode = pubertijd
    - beweging
    - Ca-inname
    - slechte gewoonte houdingen
63
Q

graad van reduceerbaarheid van de afwijkingen

A
  1. verschil tussen opname in stand & lig
    - reduceerbaarheid bepaken
    - inzakkingcoëfficient volgens Stagnare bereknen
  2. inzakkingcoëfficitent
    - groter = meer reduceerbaar = betere prognose
    - A = hoek van Cobb in stand
    - B = hoek van Cobb in lig
    - A-B/A X 100%
64
Q

thoracale gibbus

A
  1. algemeen
    - = voussure
    - enkel bij structurele scoliose door aanpassing van botten
    - wigvorming door wet van Delpech
    - lumbaal = max 0,5cm & thoracaal = max 0,8cm
  2. mechanisme van gibbus
    - kleinere ruimte aan concave kant
    - proc. spin draaien naar concave kant <=> corpus
    - nog meer bij voorover buigen
    - mee volgen van ribben & proc. costalis
    - zorgt voor unilaterale gibbositeit = kleinere hemithorax & geweizigde longfunctie
65
Q

primaire statische scoliosen

A
  1. klinisch
    - vaak C-vormig convex naar links
    - geen gibbus bij flexie
    - kyfolordose die reduceerbaar is
  2. houdingen
    - stand = ipsilateraal been licht voorwaarts & ongelijke tailledriehoek/stand van schouders
    - zit = lumbale kyfose
    - lig = geen afwijkingen
  3. etiologie
    - lichaamhouding: hypotonische houding, ligamentatie (hyperlaxiteit) & spierinsufficiëntie
    - lichte stoornissen vb: vermoeide spieren bij langdurige houdingen & verzwakte spieren door snelle groei in pubertijd
66
Q

secundaire statische stoornissen

A

= extravertebrale aandoeningen

  1. bekken & OL
    - onevenwicht
    - werkelijke ongeleijkheid vb disharmonische groei of fracturen
    - schijnbare ongelijkheid
    –> afh van heup, knie & voet positie: valgus/vaglus, flexum, …
  2. romp = antalgische houdingen
  3. schouders-armen-hals
    - unilaterale verlamming van nekspieren
    - antalagische houding bij nekpijn
    - congenitale hoogstand van schouderblad
    - unilaterale atrofie van arm
    - retractie van sternocleidomastiodeus
67
Q

indelingen structurele scoliosen

A
  1. indeling volgens aantal curven
  2. indeling ovlgend lokalisatie = Ponseti
    - lumbaal = 24%
    - thoracaal = 22%
    - combinatie = 37%
    - throacolumbale = 16%
    –> altijd vrouwen&raquo_space; mannen
  3. indeling volgens oorsprong
    - gekende etiologie
    - idiopathische = essentiële scoliose = 80%
  4. indeling volgens hoek van Cobb = volgens ernst van scoliose
    - normaal <10°
    - licht <30°
    - middelmatig <50°
    - enstig >50°
68
Q

structurele scoliose met gekende etiologie

A
  1. congentiale scoliose
    - aangeboren misvorming
    - cervicaal door versmelting atlanto-occipital, hemivetebra, cervicale rib
    - thoracaal door hemiveterbra, versmelting ribben, afwezigheid/overtolligheid ribben
    - lumbaal door hemivetebra & spina bifida
  2. symptomatische scoliose
    - na trauma vb: spondylolysthesis
    - na neuromusculaire of andere oorzaak
  3. paralyse scoliosen na polio
    - assymertrische paralyse van rugspieren
    - verlamming = concave zijde
  4. neuromusculaire oorsprong die niet polio is
    - myopathie
    - hemiplegie of spastische paraplegie
  5. pleuropulmonale oorsprong
    - purulente pleuritis
    - postoperatief vb: thoracoplastiek
69
Q

evolutie van scoliose

A

onderscheid maken van wel/geen evolutie door RX-foto’s

  1. evolutie met leeftijd
    - vergroting tijdens pubertijd
    - stop op 16jaar bij meisjes
    - stop op 17-18jaar bij jongens
  2. lichte toename daarna
    - niet met zelfde intensiteit
    - congentiale scoliose = moeilijke prognose
    - paralystische = slechte evolutie
    - idiopathische = verscheiden evolutie
  3. lokalisatie
    - grote evolutie bij thoracaal & thoracolumbaal
    - minder evolutie bij (gecombineerd) lumbaal
    –> adolescenten minst evolutie
70
Q

scoliose volgens leeftijd

A
  1. zuigelingen scoliose = 3-4 maand
    - jongens > meisjes
    - C-vormig convex naar links met weinig rotatie
    - geen secundaire curven maar wel secundaire hersenassymetrie door op 1 kant te liggen
    - vroege ingreep = herstel na 6m-2j
    - kan spontaan verdwijnen
  2. infantiele scoliose = 4m-3j
    - resolutief type vs evolutief type
    - hoog thoracaal = meer evolutief
    - slechte prognose
    - thoracaal infantieel slechter als juveniel
  3. juveniel = 3-9j = slechte prognose
71
Q

AIS

A
  1. adolescenten scoliose = na 10jaar
    - na skeletale maturiteit
    - meest voorkomende idiopathische
    - 7x vaken bij vrouwen
  2. ethiopathogenese
    - genetirsche factoren, relatieve anterior overgroei, biomechanise beïnvloeding, …
    - multifactoriëlle oorzaak
    - skeletale groei draagt bij aan progressie afwijking
  3. natuurlijk verloop
    - 10% nood aan therapie
    - groter risico op verslechten bij jongens
    - curves >30° stabiliseren
    - curves >50° kan toenemen
72
Q

onderzoek scoliose in stand deel 1

A
  1. schietlood
    - meting lateraal evenwicht bekken
    - vanuit C7 naar bilnaad
    –> iets meer dorsaal als C7 om kyfose niet invloed te geven
    - evenwicht als recht in bilnaad
    –> anders “scoliose uit het lood naar links/rechts”
  2. lateraal evenwicht van bekken
    - schietlood verder laten vallen tot enkels
    –> kijken naar zowel positie aan bilnaad & enkels
    - laterale verschuiving als goede positie aan enkels maar slechte aan bilnaad
    - nagaan cirsta iliaca dorsaal & ventraal = max 1 cm verschil
    - onder lagere kant plankje steken
73
Q

onderzoek scoliose in stand deel 2

A
  1. aftekenen van proc. spinosi
  2. scoliotische pijl meten
    - proc. spinosi aftekenen
    - maximale uitwijking tenopzichte van C7-bilnaad
    - elke wervel pijl tekenen voor afwijking
  3. klinische meting van wervelrotatie
    - romp voorwaarts buigen = gibbositeit beter zien
    - zoeken van hoogste punt gibbus & niveau noteren
    - afstand van gibbus tot proc. spinosus meten
    - thoracaal pathologisch vanaf 0,8cm
    - lumbaal pathologisch vanaf 0,5cm
74
Q

onderzoek scoliose in stand deel 3

A
  1. evenwicht van schoudergrodel & taille driehoek
    - vergelijking horziontale stand schouders
    –> acromioclavicualir gewricht & angulus inferior
    - max 1 cm verschil
    - meting aan trochanter voor taille driehoek
    –> wegenscheefhandende arm
  2. thoracale metingen
    - perimeter bij in- & expiratie
    - thoracale diameter
    - buikomtrek in lig & stand
    –> allemaal indicatoren van mobiliteit
  3. mobiliteit van wervelkolom
    - volledige mobiliteit meten
    - verlies bij scoliose in correctieve richting
    - winst in foutive richting
75
Q

onderzoek scoliose in zit & buiklig

A
  1. zit
    - afwijkingen aan onderste ledematen elimeneren
    - patiënten die niet kunnen staan vb: polio
    - andere gibbus & afwijkingen
    - geen normaal waardes
  2. lig
    - enkel vaste scoliose
    - contracturen paravetrebrale spieren vast leggen
76
Q

therapie scoliose

A
  1. chirurgie
    - hoek van Cobb >30° en groeispurt moet nog komen
    - 45° bij niet volgroeide patienten
    - 50° bij volgroeid
  2. bracing
    - techniek om progresse te voorkomen
    - verschillende ontwerpen & draag duur
    - kinesitherapie = versteving van rug & buikspieren
    + motorische controle