Tijd Flashcards

(45 cards)

1
Q

objectief

A

meten, indelen en structureren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

subjectief

A

perceptie, beleving van tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

lineair

A

tijd volt elkaar op, leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cyclish

A

elk jaar opnieuw, siezoenen, dag, jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

dagelijkse tijd

A

dicht bij de leerlingen, realistisch, kalender, planning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

historische tijd

A

gebeurtenissen chronologisch ordenen, periodes in de geschiedenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

periodes Europese geschiedenis

A
  • prehistorie en oudheid (tot 500 nCHr
  • middeleeuwen (500-1500)
  • nieuwe tijden (1500-1945)
  • onze tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fasen van Piaget

A
  • preoperationeel denken (2-7)
  • concreet operationeel (7-11)
  • formeel operationeel (11-…)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fasen Roth

A
  • das naive Zeiterleven (3-7)
  • zeitwissen (7-8)
  • zeitverständnis (9-…)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

preoperationeel denken

A
  • bekijken alles vanuit eigen standpunt
  • nog geen ontwikkeld tijdsbesef
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

concreet operationeel denken

A
  • dagelijks tijdsbesef
  • eigen leefwereld
  • concrete leerervaringen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

formeel operationeel denken

A
  • voorstellingen kunnen maken in hun hoofd
  • inbeelden in het verleden en de toekomst
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Das naive Zeiterleven

A
  • tijdsbegrippen op een naïve manier gebruiken
  • niet correct gebruik van tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

zeitwissen

A
  • tijdsbegrippen correct gebruiken in de dagelijkse tijd
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

zeitverständis

A
  • verleden-heden-toekomst
  • begin historisch besef
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

belang van tijdslijnen

A

kennis ordenen en zich te oriënteren in de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

expanding horizons=

A

horizonten verruimen –> klein beginnen en de wereld vergrootten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

werkdefinitie voor geschiedenis

A
  • studie van het verleden
  • van de mens als cultureel wezen
  • door waarheden te achterhalen van het menselijk verleden via een wetenschappelijke methode gebasseerd op bronnen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

historisch besef=

A
  • bewustzijn van de samenhang tussen de interpretatie van het verleden, het begrijpen van het heden en het perspectief op de toekomst.
  • alles wat te maken heeft met het besef van het blijvende (continuïteit) en veranderende (discontinuïteit) in het menselijke samenleven.
20
Q

meerwaarde van het historisch besef

A
  • om het heden beter te begrijpen
  • om kritisch met informatie te leren omgaan
  • om te genieten van erfgoed
21
Q

het actuele/heden beter begrijpen door

A
  • starten vanuit de actualiteit
  • de evolutie nagaan via ‘waarom’ vragen
  • kritisch met informatie leren omgaan
22
Q

causaliteit=

A

oorzaak/gevolg

23
Q

continuïteit

A

terugkerende processen

24
Q

discontinuïteit

25
3 soorten vragen
- translatievragen (details, nauwgezet observeren) - interpretatievragen (doel? waarom maken? tijdsgeest?) - conlusievragen (wat denk je nu? vergelijken)
26
4 invalshoeken/domeinen binnen geschiedenis
- economisch - politiek - sociaal - cultureel
27
erfgoed=
- immaterieel: tradities en gewoonten - materieel: werktuigen, monumenten, beschermd landschap, ...
28
sequentie=
volgorde van gebeurtenissen
29
interval=
tijd tussen gebeurtenissen
30
duur=
tijdsduur van de gebeurtenissen
31
leerlijn tijdsband=
levenslijn - eeuwenband - tijdslijn
32
kenmerken goede tijdsband
- horizontaal en meetkundig correct - structuur met behulp van kleur - overzichtelijk: kern moet zichtbaar blijven
33
meerwaarde van verhalen voor geschiedenisonderwijs
- abstracte leerstof verduidelijken - leerlingen worden aangezet tot nadenken - kinderen verplaatsen zich in een andere persoon
34
meerwaarde van verhalen voor klasmanagement
- hogere betrokkenheid bij de leerlingen - beter historisch denken
35
meerwaarde van verhalen voor taalvaardigheid
- vergroot de woordenschat - goed kunnen luisteren is belangrijke voorwaarde voor begrijpend lezen
36
factie=
feit+fictie --> verhaal gebasseerd op controleerbare feiten
37
non-fictie
snelle manier om je inhoudelijk te verdiepen in het onderwerp
38
meerwaarde historische stripboeken
combinatie tussen educatie en vermaak
39
meerwaarde aanwezigheid informatieve jeugdboeken
- kennismaken met andere culturen en religies - ontroeren, verklaren, informeren, verbinden - verhoogt de betrokkenheid en stimuleert het empathisch vermogen
40
beeldvorming van het verleden
= kinderen kunnen zich een beeld vormen van het verleden - taak van de lrk om hieraan te werken - draagt bij aan de verheldering van het heden en het overdenken van de toekomst
41
beelden als didactisch middel
= benutten van beelden in de lessituaties
42
beelden als historische bron
zonder oude beelden kunnen we geen beeldvorming van het verleden maken --> inzetten helpt de lln het verleden zelf te onderzoeken
43
translatie bij historische beelden
vertaling van het beeld --> natekenen, inkleuren, aanvullen, verwerken, ondertitels
44
interpretatie bij historische beelden
- verkregen info interpreteren - nieuwe vragen stellen - afbeelding proberen te begrijpen - gericht op verbanden leggen en inleving
45
conclusie bij historische beelden
conclusies worden getrokken over de afbeeldingen