tout les verbes Flashcards by Anette Kindt

Q

être

A

zijn

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

être né(e)(s)

A

geboren zijn

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

être (quatre)

A

met (z’n vieren) zijn

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

être en pleine forme

A

in (top) vorm zijn

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

être de bonne/mauvaisse humeur

A

goed-/slecht gezind zijn

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

être passioné(e)(s) de

A

heel geboeid zijn door

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

avoir

A

hebben

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

nodig hebben

A

nodig hebben

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

avoir un bon goût

A

een goede smaak hebben

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

(vijftien) jaar oud zijn

A

avoir (quinze) ans

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

(ziek) lijken, er (ziek) uitzien

A

avoir l’air (malade)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

zich draaierig voelen

A

avoir le vertige/des vertiges
avoir la tête qui tourne

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

een gebroken arm hebben

A

avoir le bras cassé

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

een verstopte neus hebben

A

avoir le nez bouché

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

een loopneus hebben

A

avoir le nez qui coule

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

koorts hebben

A

avoir de la fièvre

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

gaan

A

aller

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

(buik) pijn hebben

A

avoir mal (au vendre)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

(vertraging) hebben

A

avoir (du retard)

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

(terug-)komen

A

(re)venir

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

worden

A

devenir

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

plukken

A

cueillir

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

ontvangen

A

accueillir

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

Q

(vast-)houden

A

tenir

How well did you know this?

1

Not at all

2

3

4

5

Perfectly

onthouden, tegenhouden

retenir

nemen (een douche)

prendre (une douche)

begrijpen

comprendre

lopen

courir

geloven, denken

croire

leren

apprendre

plaatsen, leggen, zetten, kledij aantrekken

mettre

beloven

promettre

toelaten, toestaan

permettre

doen, maken

faire

boodschappen doen

faire des courses

(zich) pijn doen (aan)

(se) faire mal (à)

... meter groot zijn

faire ... mètres

drinken

boire

zien

voire

krijgen, ontvangen

recevoir

lezen

lire

zeggen

dire

doodgaan, sterven

mourir

geboren worden

naître

regenen

pleuvoir- il pleut

karten

faire du karting

kajakken

faire du kayak

schrijven

écrire

beschrijven

décrire

voorschrijven

préscrire

kunnen, mogen

pouvoir

lachen

rire

glimlachen

sourire

weten, kunnen (vaardigheden)

savoir

willen

vouloir

moeten

devoir

moeten, nodig hebben

falloir

(her)kennen

(re)connaître

volgen

suivre

kloppen(van het hart)/verslaan

battre

vluchten voor, weglopen

fuire

wegvluchten

s'enfuire

koken op 100°

(faire) bouillir

leven, wonen

vivre

zwijgen

se taire

vaincre

overwinnen

overtuigen

convaincre

aimer

houden van

accompagner

vergezellen

adorer

dol zijn op

cocher

aankruisen

contrôler

controleren

coûter

kosten

détester

haten

présenter

voorstellen

demander

vragen