TP 3 Flashcards
(40 cards)
Être debout
Staan
Stond
Gestaan
Mettre/Fourrer
Steken
Stak/Staken
Gestoken
Voler ( voleur )
Stelen
Stal/Stalen
Gestolen
Mourir
Sterven
Stierf/Stierven
Gestorven zijn
Monter/S’élever
Stijgen
Steeg/Stegen
Gestegen zijn
Repasser
Strijken
Streek/Streken
Gestreken
Tirer
Trekken
Trok/Trokken
Getrokken
Tomber
Vallen
Viel
Gevallen zijn
Saisir, attraper
Vangen
Ving
Gevangen
Se battre
Vechten
Vocht
Gevochten
Cacher
Verbergen
Verborg
Verborgen
Interdire
Verbieden
Verbood/Verboden
Verboden
Supporter
Verdragen
Verdroeg
Verdragen
Dispar
Verdwijnen
Verdween/Verdwenen
Verdwenen
Oublier
Vergeten
Vergat/Vergaten
Vergeten
Vendre
Verkopen
Verkocht
Verkocht
Quitter
Verlaten
Verliet
Verlaten
Perdre
Verliezen
Verloor/Verloren
Verloren
Se passer, marcher
Verlopen
Verliep
Verlopen zijn
Apparaitre
Verschijnen
Verscheen/Verschenen
Verschenen zijn
Comprendre
Verstaan
Verstond
Verstaan
Partir
Vertrekken
Vertrok/Vertrokken
Vertrokken zijn
Trouver
Vinden
Vond
Gevonden
Voler
Vliegen
Vloog/Vlogen
Gevlogen