traject 3 2 Flashcards
(38 cards)
de uitwisseling
l’échange
het gastgezin
la famille d’accueil
de reisweg
l’itinéraire
de deelnemer / de deelneemster
le participant / la participante
de voorbereidingen
les préparatifs
het dagelijks leven
le quotidien
het traject / de route
le trajet
de vakantieganger
le vacancier / la vacancière
het visum
le visa
typisch voor
typique de
verblijven
séjourner
inlichtingen inwinnen
se renseigner
in de omgeving / in de buurt
dans les environs
in het hoog- / laagseizoen
en haute / basse saison
nauwelijks
à peine
de avonturier / de avonturierster
l’aventurier / l’aventurière
de uitdaging
le défi
de onderdompeling
l’immersion
het doel
l’objectif
de ervaring
l’expérience
de beheersing / de bekwaamheid
la maîtrise
de opportuniteit / de buitenkans
l’opportunité
onafhankelijk, zelfstandig
autonome
verrijkend
enrichissant(e)