Trajet 7 Flashcards
voyages (93 cards)
1
Q
de handbagage
A
les bagages à main
2
Q
de luchtvaarmaatschappij
A
la compagnie aérienne
3
Q
de boarding
A
l’embarquement
4
Q
de vlucht
A
le vol
5
Q
landen
A
atterrir
6
Q
opstijgen
A
décoller
7
Q
boarden
A
embarquer
8
Q
(de bagage) inchecken
A
enregistrer (les bagages)
9
Q
de bagage ophalen
A
récupérer les bagages
10
Q
vliegen
A
voler
11
Q
overstappen
A
changer de train
12
Q
uitstappen
A
descendre (du train)
13
Q
instappen
A
monter dans (le train)
14
Q
zijn aansluiting missen
A
rater sa correspondance
15
Q
de identiteitskaart
A
la carte d’identité
16
Q
de veiligheidscontrole
A
le contrôle de sûreté
17
Q
de paspoortcontrole
A
le contrôle passeport
18
Q
de reisdocumenten
A
les documents de voyage
19
Q
de identiteitspapieren
A
les papiers d’identité
20
Q
het kompas
A
la boussole
21
Q
het (wild)kamperen
A
le camping (sauvage)
22
Q
de caravan
A
la caravane
23
Q
de standplaats, de loctie
A
l’emplacement
24
Q
het kampvuur
A
le feu de camp
25
de luchtmatras
le matelas pneumatique
26
de rugzak
le sac à dos
27
de slaapzak
le sac de couchage
28
in de tent slapen
domris sous la tente
29
zijn tent opzetten
monter / planter sa tente
30
zijn tent opvouwen
replier sa tente
31
de hoogte (t.o.v. de zeespiegel)
l'altitude
32
de aankomst
l'arrivée
33
de toestemming
l'autorisation
34
het baden, het zwemmen
la baignade
35
het zonnen, het zonnebad
le bain de soleil
36
de ticketautomaat
la borne libre-service
37
het kasteel
le château
38
de airco(nditioning)
la clim(atisation)
39
de zonncrème
la crème solaire
40
het vertrek
le départ
41
de folder
le dépliant
42
de bestemming
la destination
43
de grens
la frontière
44
de openingsuren
les heures d'ouverture
45
het logement
le logement
46
de toerisctische dienst
l'office de tourisme
47
het natuurpark
le parc naturel
48
de passagier, de passagierster
le passager, la passagère
49
het landschap
le paysage
50
de trektoch
la randonnée
51
de inlichting
le reseignement
52
de rots
le rocher
53
de reistas
le sac de voyage
54
het verblijf
le séjour
55
het badlaken, de strandhanddoek
la serviette de plage
56
de antimuggenspray
le spray antimoustiques
57
de stage, de cursus, het kamp
le stage
58
de dienst voor toerisme
le syndicat d'initiative
59
de wereldreis
le tour du monde
60
het (duurzame) toerisme
le tourisme (durable)
61
de toilettas
la trousse de toilette
62
de koffer
la valise
63
de zeilboot
le voilier
64
de georganiseerde reis
le voyage organisé
65
de reiziger, de reizigster
le voyageur, la voyageuse
66
het (uit)zicht
la vue
67
goed / slecht gelegen
bien / mal situé(e)
68
luidruchtig
bruyant(e)
69
comfortabel
confortable
70
onvergetelijk
inoubliable
71
prachtig
splendide
72
onthalen
accueillir
73
wachten op (de vakantie)
attendre (les vacances)
74
zijn koffer maken
faire sa valise / faire ses bagages
75
logeren, overnachten (in een hotel)
loger (à l'hôtel)
76
deelnemen aan
participer à
77
(zijn vakantie) doorbrengen
passer (ses vacances)
78
genieten van
profiter de
79
(vooraf) reserveren
réserver (à l'avance)
80
blijven
rester
81
terugkeren
retourner
82
terugkomen van
revenir de
83
(uit)rusten
se reposer
84
zich informeren
s'informer
85
oversteken, doorkruisen
traverser
86
met bestemming
à destination de
87
in de buurt
à proximité
88
Welkom!
bienvenue!
89
fijne vakantie
bonnes vacances
90
in de richting van (de zee)
en direction de (la mer)
91
komende uit
en provenance de
92
ik wens u een goede reis
je vous souhaite un bon voyage!
93
het is beter te (reserveren)
il vaut mieux (réserver)
