TV 280: Platte dak Flashcards

(25 cards)

1
Q

Platte daken worden waterdicht gemaakt met

A

onderbroken membraan (afdichting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hellende daken worden waterdicht gemaakt met

A

een fragmentaire bedekking (zoals pannen of leien) die met overlapping worden geplaatst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Evolutie sinds 1960:

A
  1. Gebruik lichtere, geprefabriceerde dakvloeren
  2. Toename thermische isolatie, later om milieureden en comfort
  3. Leiden tot EPB-regelgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verbetering sinds 1980:

A
  1. Nieuwe materialen
    –> Polymeerbitumen met polyesterwapening
    –> Dikkere PVC- membranen
  2. Beter bevestigingstechnieken en aangepaste uitvoeringsregels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontwerp plat dak rekening houden met:

A
  1. Neerslag
  2. Wind
  3. Temperatuurschommelingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Neerslag in België:

A
  • Jaarlijkse hoeveelheid = 700 – 1.400 mm
  • Gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid = 910 mm
    –> Gemiddeld aantal dagen per jaar met > 1 mm neerslag = 142 dagen
    –> Gemiddeld aantal dagen per jaar met > 10 mm neerslag = 26 dagen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Sneeuwbelasting:

A
  • 0.4 KN/m² op 100m
  • 1.2 KN/m² op 700m
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Extra risico’s sneeuwbelasting:

A
  • Variatie in sneeuwdensiteit
  • Regen op sneeuw
  • Afschuiven van sneeuw van hoger dak
  • Dooi- en vorstcycli
  • Slechte afvoer van smeltwater
  • Water ophoping op doorbuigende dakdelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Temperatuur platdakbedekking:

A

Platdakbedekking kan tot 80°C worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ruwheids-categorieën

A

0 Zee of kust die blootstaat aan zeewinden

I Meer/ zone met weinig vegetatie + vrij van obstakels

II Zone lage vegetatie (gras) (+ alleenstaande obstakels (bomen, gebouwen) op onderlinge afstand van min. 20 keer hun hoogte)

III Zone regelmatige begroeiing + alleenstaande obstakels (bomen, gebouwen) op onderlinge afstand van max. 20 keer hun hoogte (bv. dorpen, voorsteden en permanenten bossen)

IV Stedelijke min. 15% oppervalk ingenomen door gebouwen met gemiddelde hoogte van meer dan 15 m

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Damscherm
Functies:

A
  • Verbetert windweerstand bij lucht open dakvloeren
  • Kan tijdelijk dienst doen als afdichting tijdens werfperiode
  • LET OP waterdicht dampscherm vertraagt droging bij lekken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Windbelasting:

A

Wind veroorzaakt onderdruk op horizontaal dak opp.
Onderdruk is groter aan randen en hoeken door werveling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Onderdruk afhankelijk van:

A
  • Ligging
  • Gebouwhoogte
  • Binnen luchtdruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Windstudie in de ontwerpfase omvat:

A
  • Bepaling van windzuiging op dak-, rand en hoekzones
  • Afmetingen van deze zones
  • Controle of dakopbouw sterk genoeg is voor deze krachten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Windweerstand:

A
  1. Verkleving, cohesie en adhesie
    = sterke hechting tussen de lagen en aan de ondergrond
    Mogelijke schade:
    –> Loskomen van damscherm of afdichting
    –> Delaminatie van isolatiemateriaal
  2. Mechanische bevestiging
    = schroeven, verdeelplaatjes en andere bevestigingsmiddelen
    Mogelijke schade:
    –> Loskomen of losscheuren van onderdelen
    –> Doorvorsing van isolatie
    –> Delaminatie van cacheerlaag
  3. Geballaste (verzwaarde) dakopbouw
    = zware schutlaag om opwaartse windkrachten tegen te houden
    Mogelijke schade:
    –> Wegwaaien/ verplaatsen van ballast laag
    –> Losrukken isolatie/ afdichting bij te lichte ballast
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Koud dak – geventileerde spouw met buitenlucht:

A

Ventilatie moest (bouw)vocht of inwendige condensatie helpen drogen
Koud dak constructie is ondoeltreffend en verouderd, met risico op vochtproblemen en schade

17
Q

Koud dak – geventileerde spouw met buitenlucht:
Problemen:

A
  1. Ventilatie schiet te kort (onvloedoende om effectief vocht af te voeren)
  2. Koude draagvloer (koeler dan buitenlucht) –> risico op onderkoelingscondensatie onde afdichting
  3. Condensatie in winter (valt samen met koude periode) –> lucht bevat weinig vocht –> droogt slecht
  4. Schoorsteeneffect –> ventilatie zuigt warme/ vochtige lucht uit binnenruimte aan –> meer condensatie in dakopbouw
18
Q

Compact dak:
Nadelen:

A
  1. Weinig ventilatie
  2. Gevoelig insluiting bouwvocht, vooral omdat:
    –> Houten dakvloer tijdelijk blootstaat aan weerinvloeden
    –> Houtvochtgehalte hoog kan zijn, zeker als het onlangs werd verduurzaamd (impregnatie met houtbeschermingsmiddel)
  3. Gevoelig inwendige condensatie
  4. Veralgemening compact dak afgeraden
19
Q

Compact dak:
Beperking vocht in dakopbouw:

A
  1. Binnenklimaatklasse III of lager
  2. Isolatie en damprem onmiddellijk na elkaar geplaats worden, bij relatieve luchtvochtigheid < 75 %
  3. Dakvloer moet droog zijn voor afdichting, bij max. 18 % vochtgehalte massief hout
  4. Luchtdichtheid/ damprem moet getest worden via pressurisatieproef
20
Q

Compact dak:
Bevorderen droging:

A
  • Gebruik dampopen, vezelachtige isolatie
  • Zonopwarming dak afdichting stimuleren:
    –> Geen groen dak of zonnepanelen
    –> Donker membraam
  • Dakhelling > 2 % na vervorming om waterstagnatie te voorkomen
21
Q

Compact dak:
Tijdens en na werkzaamheden aan aantal voorwaarden voldaan (niet altijd mogelijk):

A
  1. Mogelijkheden en beperkingen vastleggen –> gebruiksgeschiktheidsattest aanvragen
  2. Noodzakelijk vooronderzoek: eisen, toepassingsvoorwaarden, klimaat en gebruikte materialen
  3. Opvatten/ uitvoering dakopbouw specifieke deskundigheid, aanpak en ervaring nodig
22
Q

Daken koelruimtes

A

Buitenlucht is warmer dan binnen lucht en bevat dus meer waterdamp

–> de dampdruk is buiten hoger dan binnen

–> damtransport gaat van buiten naar binnen (van boven naar onder)

–> dit is omgekeerd aan klassieke verwarmde gebouwen, waar damp van binnen naar buiten wil migreren

–> risico op condensatie lang koude zijde is groter

23
Q

Positieve koelruimtes (koelkast):

A
  • Temperatuur: + 3 °C
  • Relatieve luchtvochtigheid: +/- 90 °C
24
Q

Negatieve koelruimtes (diepvries)

A
  • Temperatuur: -20 °C tot -30 °C
25