TW1 H2 Flashcards

(87 cards)

1
Q

Rechtsnorm

A

Gedragsregel die de door de overheid wettelijk is vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Publiekrecht

A

Het rechtsgebied dat de relatie tussen burger en overheid regelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Strafrecht

A

Het rechtsgebied dat bepaalt welk gedrag strafbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Burgerlijk recht/privaatrecht

A

Dit rechtsgebied regelt de afspraken tussen burgers onderling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Rechtspersonen

A

Partijen in het burgerlijk recht, zoals burgers, verenigingen, bedrijven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rechtvaardigheid

A

De opvattingen die mensen hebben over goed en kwaad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Rechtsstaat

A

Een rechtssysteem waarin burgers door grondrechten worden beschermd tegen machtsmisbruik en willekeur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Rechtshandhaving

A

De staat moet ervoor zorgen dat iedereen zich aan de wet houdt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Rechtsbescherming

A

Wetten beschermen burgers tegen machtsmisbruik van de overheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Geweldsmonopolie

A

De overheid mag als enige geweld gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Autoritaire staat

A

Een bestuursvorm waarbij waarbij alle macht in handen is van één persoon (dictator), een familie, een kleine groep mensen, een partij of militairen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Dictatuur

A

De meest vergaande vorm van een autoritaire staat, waarin inwoners vrijwel rechteloos zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

grondwet

A

Document waarin staat wat de grondrechten zijn en hoe de staat is ingericht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Grondrechten/mensenrechten

A

Basisrechten voor een menswaardig leven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Klassiek grondrecht

A

Recht dat de overheid moet garanderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Sociaal grondrecht

A

Recht dat de overheid niet kan garanderen, maar waar zij zich wel voor moet inspannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Trias politica

A

De spreiding van de macht van de overheid over de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wetgevende macht

A

Deze staatsmacht maakt de wetten waaraan burgers en overheid zich moeten houden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Uitvoerende macht

A

Deze staatsmacht zorgt ervoor dat eenmaal goedgekeurde wetten worden uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Rechterlijke macht

A

Deze staatsmacht beoordeelt of burgers of machthebbers wetten hebben overtreden en doet uitspraak in conflicten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Checks and balances

A

Een systeem van wederzijdse controle en evenwicht tussen de drie staatsmachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Legaliteitsbeginsel

A

De overheid mag alleen de vrijheid van burgers beperken als die beperkingen in wetten zijn vastgelegd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Rechtszekerheid

A

Erop kunnen rekenen dat rechten gerespecteerd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wraking

A

Bij een rechtszaak vragen om vervanging van de rechter omdat je twijfelt aan diens onpartijdigheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wetboek van Strafrecht
Hierin staan de meeste overtredingen en misdrijven.
26
Misdrijf
ernstig strafbaar feit
27
overtreding
minder ernstig strafbaar feit
28
criminaliteit
alle misdrijven die in de wet staan
29
politie
Overheidsdienst die de openbare orde en veiligheid handhaaft en informatie over strafbare feiten verzamelt
30
officier van justitie
Openbare aanklager die de leiding heeft over het opsporingsonderzoek en een straf kan eisen tegen de verdachte.
31
Fouilleren
Onderzoek aan de kleding en het lichaam van een verdachte.
32
dwangmiddelen
opsporingsbevoegdheden
33
verdachte
Persoon van wie de politie een redelijk vermoeden heeft dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
34
staande houden
De politie laat iemand stilstaan om hem te vragen naar zijn personalia.
35
Aanhouding, arrestatie
Een persoon meenemen naar het politiebureau voor verhoor.
36
Preventief fouilleren
Onderzoek aan de kleding en het lichaam van een persoon, zonder dat er sprake is van een verdenking.
37
Infiltratie
Undercover deelname van de politie aan een criminele organisatie.
38
seponeren
Afzien van verdere rechtsvervolging.
39
Transactie
Geldboete of taakstraf van het Openbaar Ministerie, waarbij de schuld niet vaststaat.
40
Strafbeschikking
Een straf van het Openbaar Ministerie waarbij de schuld vaststaat
41
Vervolgen
De officier van justitie stuurt het dossier naar de rechtbank en begint een rechtszaak.
42
Rechter
Een persoon die rechtspreekt en onderdeel is van de rechterlijke macht.
43
Onschuldvermoeden
Het principe dat een persoon onschuldig is, totdat de rechter heeft vastgesteld dat het tegendeel is bewezen.
44
Meervoudige kamer
Rechterlijk college bestaande uit drie rechters dat ernstige misdrijven behandelt.
45
Zitting
Moment waarop rechters de zaak behandelen.
46
advocaat
emand die de verdachte bijstaat en verdedigt in een rechtszaak
47
gerechtshof
Als de veroordeelde of de officier van justitie het niet eens is met het vonnis, wordt de rechtszaak hier in hoger beroep opnieuw gedaan
48
Hoge Raad
Hier worden de zaken in cassatie behandeld, dit is de hoogste rechter van Nederland.
49
Wraak en vergelding
Het leed dat iemand een ander heeft toegebracht moet (via de rechter) bestraft worden.
50
Afschrikking
Het vooruitzicht van straf moet mensen ervan weerhouden een misdaad te plegen.
51
Voorkomen van eigenrichting
Het is de taak van de overheid om te straffen en niet die van burgers.
52
Resocialisatie
Met een straf of maatregel probeert de overheid het gedrag van een dader te verbeteren, zodat hij zich aanpast aan de normen van de samenleving.
53
Beveiliging van de samenleving
De dader in de gevangenis opsluiten waardoor hij geen nieuwe misdrijven kan plegen
54
Vrijheidsstraf
Straf die de vrijheid van een persoon beperkt, bijvoorbeeld een gevangenisstraf.
55
Taakstraf
Opgelegde werkstraf of gedragstraining (alleen bij jongeren)
56
Geldboete
Als straf moet een persoon een geldbedrag aan de staat betalen.
57
Vervangende hechtenis
Bij het niet betalen van een geldboete krijgt een persoon gevangenisstraf.
58
Bijkomende straf
Een straf naast de hoofdstraf die vaak te maken heeft met het gepleegde delict.
59
Voorwaardelijk
De dader krijgt een deel van de straf niet als hij zich tijdens zijn proeftijd aan bepaalde voorwaarden houdt.
60
Strafrechtelijke maatregel
Een maatregel bedoeld om de schade van een misdrijf te herstellen
61
Terbeschikkingstelling (tbs)
Een maatregel die opgelegd wordt wanneer iemand een strafbaar feit heeft gepleegd, maar niet (geheel) verantwoordelijk gehouden kan worden omdat hij psychisch in de war was.
62
Jeugdstrafrecht
Het strafrecht voor jongeren van twaalf tot en met zeventien jaar.
63
Adolescentenstrafrecht
Bij jongeren tussen de 16 en 23 jaar kiest de rechter of de verdachte wordt veroordeeld volgens het jeugdstrafrecht of volwassenenstrafrecht.
64
Mediation
Conflictoplossing met behulp van een onafhankelijke bemiddelaar.
65
Burgerlijke rechtszaak
Rechtszaak tussen burgers onderling
66
geschil
een conflict tussen partijen
67
eiser
degene die de zaak aan de rechter voorlegt
68
gedaagde
De persoon van wie iets wordt geëist en die daarom voor de rechter wordt gedaagd.
69
Dagvaarding
Schriftelijke mededeling aan een persoon dat hij voor de rechter moet verschijnen.
70
Verweer
Reactie van de gedaagde op de eis.
71
Vonnis
Bindende uitspraak van de rechter in een rechtszaak.
72
Dwangsom
Het bedrag dat de verliezende partij moet betalen als de uitspraak van de rechter niet nageleefd wordt.
73
Immateriële schade
Lichamelijke en emotionele schade, zoals pijn en verdriet.
74
Vermogensschade
Financiële schade zoals schade aan spullen, geleden verlies en misgelopen winst.
75
Kort geding
Een versnelde en vereenvoudigde procedure voor spoedeisende zaken
76
Bodemprocedure
Het burgerlijke proces waarbij een rechter een definitieve uitspraak doet na een kort geding.
77
Uitlokking
Opsporingsmethode waarbij de politie een persoon verleidt tot strafbaar gedrag waarvan niet vaststaat dat hij dat anders ook gedaan ha
78
Lokmiddel
Door de politie ingezette objecten of personen om wetsovertreders mee te lokken.
79
grooming
digitaal kinderen lokken
80
jury
Groep burgers die namens de samenleving bepaalt of een verdachte schuldig is of niet.
81
doodstraf
Ter dood brengen van een veroordeelde, nadat de rechter deze straf heeft uitgesproken.
82
Levenslange gevangenisstraf
Zwaarste sanctie in Nederland, waarbij de gevangene na 25 jaar gevangenisstraf een verzoek kan indien voor vervroegde vrijlating.
83
vrijheid van meningsuiting
Grondrecht dat iedereen het recht geeft om te zeggen wat hij vindt behoudens ieders verantwoordelijk volgens de wet.
84
Vrijheid van geloof
Grondrecht dat iedereen het recht geeft om te geloven wat hij wil en zijn geloof te verspreiden.
85
Vrijheid van onderwijs
Grondrecht dat iedereen het recht geeft om een school op te richten en het onderwijs naar eigen overtuiging vorm te geven.
86
Algoritme
Wiskundige formule om snel data te analyseren.
87
Digitale monitoring
Mensen in de gaten houden met digitale technologie.