Unidad 2 Flashcards
(224 cards)
1
Q
primero/-a
A
eerste
2
Q
el contacto
A
het contact
3
Q
la digitalización
A
de digitalisering
4
Q
el congreso
A
het congres
5
Q
sobre
A
over
6
Q
el cambio
A
de verandering
7
Q
el mundo del trabajo
A
de wereld van het werk
8
Q
el trabajo
A
het werk
9
Q
el palacio de congresos
A
het congrescentrum
10
Q
el/la informático/-a
A
de IT’er
11
Q
el/la ingeniero/-a
A
de ingenieur
12
Q
el/la camarero/-a
A
de ober
13
Q
el/la fotógrafo/-a
A
de fotograaf
14
Q
el/la mecánico/-a
A
de monteur
15
Q
el/la arquitecto/-a
A
de architect
16
Q
el/la secretario/-a
A
de secretaris
17
Q
el/la cocinero/-a
A
de kor
18
Q
el/la proferso/-a
A
de leraar
19
Q
el/la médico/-a
A
de arts
20
Q
mire
A
bekijk
21
Q
mirar
A
bekijken
22
Q
la publicidad
A
de reclame
23
Q
para
A
voor
24
Q
¿Qué profesión tienen?
A
Welk beroep hebben?
25
la profesión
het beroep
26
una de las personas se presenta
een van de personen stelt zich voor
27
¿Quién es?
Wie is het?
28
vivo
ik woon
29
vivir
wonen
30
mucho gusto
aangenaam
31
el diálogo
de dialoog
32
encantado/-a
Aangenaam kennis te maken
33
el/la organizador/-a
de organisator
34
¿Es usted de Cataluña?
Komt u uit Catalonië?
35
yo también
ik ook
36
¿De dónde es usted?
Waar komt u vandaan?
37
pues
nou
38
¿Cómo estás?
Hoe gaat het met je?
39
Bien, gracias
Goed, dank je
40
¿Y tú?
En met jou?
41
¿Qué tal?
Hoe gaat het?
42
muy bien
heel goed
43
oye
luister eens
44
tú eres de aquí
jij komt hier vandaan
45
¿verdad?
nietwaar?
46
nosotros somos
wij komen uit
47
Lean uno de los diálogos
Lees een van de dialogen
48
¿Cómo está usted?
Hoe maakt u het?
49
La Haya
Den Haag
50
Róterdam
Rotterdam
51
Nimega
Nijmegen
52
¿De dónde son?
Waar komen vandaan?
53
ser
zijn
54
¿Cómo se escribe?
Hoe schrijf je dat?
55
el alfabeto
het alfabet
56
el acento
het accent
57
la diéresis
het trema
58
la mayúscula
de hoofdletter
59
la minúscula
de kleine letter
60
be larga
b
61
be corta
v
62
la letra
de letter
63
en parejas
in tweetallen
64
su nombre español
uw Spaanse naam
65
doble
dubbel
66
sin
zonder
67
difícil
moeilijk
68
el lugar de trabajo
de werkplek
69
mi profesión favorita
mijn lievelingsberoep
70
el/la policía
de politieagent
71
el/la enfermero/-a
de verpleegkundige
72
el/la bombero/-a
de branweerman
73
el/la economista
de econoom
74
los niños españoles
Spaanse kinderen
75
el/la niño/-a
het kind
76
la niña
het meisje
77
la preferencia
de voorkeur
78
el/la futbolista
de voetballer
79
el/la veterinario/-a
de dierenarts
80
el/la cantante
de zanger
81
el/la peluquero/-a
de kapper
82
para mí
voor mij
83
el/la empleado/-a
de werknemer
84
el/la programador/-a
de programmeur
85
el/la director/-a
de directeur
86
el/la dentista
de tandarts
87
el/la representante
de vertegenwoordiger
88
el/la presidente/-a
de president
89
¿Dónde?
Waar?
90
un/una
een
91
el supermercado
de supermarkt
92
la oficina
het kantoor
93
el bar
de bar
94
la escuela
de school
95
el restaurante
het restaurant
96
el banco
de bank
97
el taller
de werkplaats
98
¿Qué hace usted?
Wat doet u voor werk?
99
hacer
doen
100
preguntar por
vragen naar
101
estudiar
studeren
102
la medicina
geneeskunde
103
estoy jubilado/-a
ik ben met pensioen
104
la empresa
het bedrijf
105
el ama de casa
de huisvrouw
106
más palabrad
meer woorden
107
presenten
presenteer
108
internacional
internationaal
109
la información personal
de persoonlijke informatie
110
los datos
de gegevens
111
el correo electrónico
de e-mail
112
el teléfono
het telefoonnummer
113
la arroba
het apenstaartje
114
el punto
de punt
115
el guion
het koppelteken
116
el guien bajo
de underscore
117
el móvil
de mobiele telefoon
118
el celular
de mobiele telefoon
119
¿Cuál es tu teléfono?
Wat is je telefoonnummer?
120
¿Cuál?
Welke?
121
el número de móvil
het mobiel nummer
122
es el
dat is
123
tienes
je hebt
124
tener
hebben
125
pregunte
vraag
126
el diccionario
het woordenboek
127
eléctrico/-a
elektrisch
128
interesante
interessant
129
el jefe/ la jefa
de baas
130
autoritario/-a
autoritair
131
simpático/-a
vriendelijk
132
el/la músico/-a
de muzikant
133
el libro
het boek
134
el/la recepcionista
de receptionist
135
de apellido
met als achternaam
136
el/la estudiante
de student
137
la ciudad
de stad
138
la página
de pagina
139
el formulario
het formulier
140
pero
maar
141
una empresa que vende
een bedrijf dat verkoopt
142
que
die/dat
143
vender
verkopen
144
el instrumento musical
het muziekinstrument
145
escribimos
wij schrijven
146
escribir
schrijven
147
la carta
de brief
148
hablar por teléfono
bellen
149
además
bovendien
150
organizar
organiseren
151
reservar
reserveren
152
buscar
zoeken
153
la sala
de zaal
154
porque
omdat
155
siempre
altijd
156
aprendo
ik leer
157
aprender
leren
158
cosas nuevas
nieuwe dingen
159
la cosa
het ding
160
es importante
het is belangrijk
161
el alemán
het Duits
162
la escuela de idiomas
de talenschool
163
el idioma
de taal
164
mañana
morgen
165
el lugar de nacimiento
de geboorteplaats
166
el lugar de residencia
de woonplaats
167
el puesto
de functie
168
actual
huidig
169
la actividad
de activiteit
170
escriba
schrijf
171
el/la chico/-a
de jongen/het meisje
172
el/la pianista
de pianist
173
el francés
het Frans
174
el programa de cultura
het culturele programma
175
el piano
de piano
176
la cámara de fotos
de fotocamera
177
reaccionar
reageren
178
no
nee
179
este folleto
deze folder
180
la forma
de vorm
181
correcto/-a
correct
182
esperar
verwachten
183
tu visita
je bezoek
184
la casa
het huis
185
la sala de conciertos
de concertzaal
186
la solución
de oplossing
187
tus problemas
je problemen
188
así
zo
189
e
en
190
como
als
191
el/la taxista
de taxichauffeur
192
el/la compañero/-a de clase
de klasgenoot
193
la clase
de klas
194
la ficha
het kaartje
195
la capital
de hoofdstad
196
Holanda
Nederland
197
la Universidad popular
de volksuniversiteit
198
el/la profesor/-a de español
de docent Spaans
199
existir
bestaan
200
unas 60 lenguas
ongeveer 60 talen
201
excelente
uitstekend
202
el guacamole
de guacamole
203
el chile
de chilipeper
204
el queso
de kaas
205
¡Qúe rico!
Wat lekker
206
la cultura se escribe con mayúscula
cultuur wordt met een hoofdletter geschreven
207
tradicional
traditioneel
208
el grupo de rock
de rockgroep
209
el cine
de film
210
tener mucha tradición
een lange traditie hebben
211
la tradición
de traditie
212
la reputación
de reputatie
213
la industria del cine
de filmindustrie
214
al final
tot slot
215
la civilización
de beschaving
216
único/-a
uniek
217
chao
dag
218
buen viaje
goede reis
219
próximo/-a
volgend
220
preparado/-a
voorbereid
221
típico/-a
typisch
222
regular
het gaat wel
223
unos/-as
enkele
224
el/la autor/-a
de schrijver
