Unidad 2: Mis metas Flashcards
(85 cards)
1
Q
hebben
A
haber
2
Q
vervoeg het werkwoord hebben
A
he, has, ha(y), hemos, habéis, han
3
Q
er zijn
A
hay
4
Q
denken
A
pensar
5
Q
vervoeg het werkwoord denken
A
pienso, piensas, piensa, pensamos, pensáis, piensan
6
Q
vertellen
A
contar
7
Q
vervoeg het werkwoord vertellen
A
cuento, cuentas, cuenta, contamos, contaís, cuentan
8
Q
spelen
A
jugar
9
Q
vervoeg het werkwoord spelen
A
juego, juegas, juega, jugamos, jugáis, juegan
10
Q
oversteken
A
atravesar (atravieso, atraviesas, atraviesa, atravesamos, atravesáis, atravesan)
11
Q
verwarmen
A
calentar
12
Q
wakker worden/maken
A
despertar(se)
13
Q
afwas doen
A
fregar
14
Q
sluiten
A
cerrar
15
Q
beginnen
A
empezar
16
Q
vriezen
A
helar
17
Q
sneeuwen
A
nevar
18
Q
vouwen
A
plegar
19
Q
water geven
A
regar
20
Q
vieruurtje eten
A
merendar
21
Q
gaan zitten
A
sentarse
22
Q
dromen van
A
soñar con
23
Q
aansteken
A
encender
24
Q
verdedigen
A
defender
25
begrijpen
entender
26
willen
querer
27
zich herinneren
accordarse
28
lunchen
almorzar
29
naar bed brengen/gaan slapen
acostar(se)
30
terugkeren
volver
31
teruggeven
devolver
32
inpakken
envolver
33
donderen
tronar
34
regenen
llover (lluevo, llueves, llueve, llovemos, llováis, lluevan)
35
pijn doen
doler
36
oplossen
resolver
37
koken
cocer
38
plaatsvinden
tener lugar
39
maandag, dinsdag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag, zondag
lunes, martes, miércoles, jueves, viernes, sábado, domingo
40
zich bevinden
hallarse
41
herfst, winter, lente, zomer
otoño, invierno, primavera, verano
42
deelnemen aan
participar en
43
nodig hebben
necesitar
44
zoeken
buscar
45
collega
compañero
46
de cultuur
la cultura
47
de auto(mobiel)
el automóvil
48
de sport
el deporte
49
de natuur
la naturaleza
50
de krantenkoppen
los titulares de prensa
51
de pers
la prensa
52
het succes
el éxito
53
het beeld
la imagen
54
het basketbal
el baloncesto
55
de sociale netwerken
las redes sociales
56
de stad
la ciudad
57
het land
el país
58
de achternaam
el apellido
59
de sporter/sportster
el/la deportista
60
nu
ahora
61
meer dan
más de + telwoord
62
buitenlands
extranjero/a
63
gitaar spelen
tocar la guitarra
64
de schrijfvaardigheid
la escritura
65
de bevolking
la población
66
volgens
ségun
67
bovendien
además
68
de ziekenverzorger/ziekenverzorgster
el/la auxiliar sanitario/a
69
nietwaar?
¿verdad?
70
de e-mail
el correo electrónico
71
het adres
la dirección
72
de straat
la calle
73
het (huis)nummer
el número (n°)
74
het apenstaartje
la arroba (@)
75
de punt
el punto
76
het koppelteken
el guion (-)
77
de underscore
el guion bajo (_)
78
de mobiel
el celular
79
een keten
la cadena
80
altijd
siempre
81
de assistent(e)
el/la auxiliar
82
de stagiair(e)
el/la studente en prácticas
83
de agenda beheren
llevar la agenda
84
de boekhouding doen
llevar la contabilidad
85
maar (bij tegenstelling)
sino
