unit 1 Flashcards
1
Q
chewy
A
taai
2
Q
creamy
A
romige
3
Q
crispy
A
knapperige, krokante
4
Q
crunchy
A
knapperige
5
Q
dry
A
droog
6
Q
greasy
A
vettige
7
Q
juicy
A
sappige
8
Q
mushy
A
papperige
9
Q
sticky
A
kleverige
10
Q
tender
A
zacht, mals
11
Q
tough
A
taaie
12
Q
bitter
A
bittere
13
Q
bittersweet
A
bitterzoete
14
Q
bland
A
flauwe
15
Q
hot/spicy
A
hete/pikante
16
Q
salty
A
zoute
17
Q
savoury
A
hartige
18
Q
sharp
A
scherpe
19
Q
sour
A
zure
20
Q
sugery
A
suikerige
21
Q
sweet
A
zoete
22
Q
sweet-and-sour
A
zoetzure
23
Q
to chop
A
hakken
24
Q
to cruch
A
pletten
25
te heat
verhitten
26
to peel
pellen, schillen
27
to season
kruiden
28
to slice
in schijfjes snijden
29
to stir
roeren
30
to top
afwerken
31
to bake
bakken
32
to boil
koken
33
to cook
bereiden
34
to deep-fry
frituren
35
to fry
bakken
36
to poach
pocheren
37
to roast
roosteren
38
to steam
stomen
39
to stir-fry
wokken
40
edible
eetbaar
41
to bother
storen
42
to disgust you
je doen walgen
43
to turn your nose up
je neus ophalen
44
it makes my stomach churn
het doet mijn maag omkeren
45
it's worth checking out
het loont de moeie om uit te proberen
46
a nutrient
een voedingsstof
47
nutritious
voedzaam
48
a carbonhydrate
een koolhydraat
49
(a) fat
(een) vet
50
fibre
vezels
51
an mineral
een mineraal
52
(a) protein
(een) eiwit
53
a vitamin
een vitamine
54
an ant
een mier
55
a bee
een bij
56
a beetle
een kever
57
a bug (informal)
een insect
58
a caterpillar
een rups
59
a cricket
een krekel
60
a locust/grasshopper
een sprinkhaan
61
a maggot/grub
een made
62
a mealworm
een meelworm
63
a termite
een termiet
64
a wasp
een wesp
65
slightly, a little, a bit
een beetje
66
much, far, a lot, way
veel
67
roughly, more or less
ongeveer
68
not quite, not nearly
niet helemaal, lang niet
69
twice
dubbel
70
half
half
