unit 1 lesson 2 Flashcards
(34 cards)
1
Q
broad
A
breed
2
Q
Full
A
Vol
3
Q
To go grey
A
grijs worden
4
Q
grumpy
A
knorrig
5
Q
in your twenties/ thirties/ forties
A
in de twintig/ dertig/ veertig
6
Q
to look scruffy
A
Er onverzorgd uitzien
7
Q
to look tired
A
er moe uitzien
8
Q
to loose your hair
A
kaal worden
9
Q
middel-aged
A
middelbare leeftijd
10
Q
petite
A
klein en tenger
11
Q
pointy
A
spits
12
Q
to remind of
A
doen denken aan
13
Q
senior citizen (US); pensioner (UK)
A
bejaarde; gepensioneerde
14
Q
smartly-dressed
A
netjes gekleed
15
Q
stocky
A
gezet
16
Q
tanned
A
gebruind
17
Q
twenty-something
A
ergens in de twintig; twintiger
18
Q
atletisch
A
athletic
19
Q
baard
A
beard
20
Q
Bejaarde
A
Elderly
21
Q
betoverend mooi
A
glamorous
22
Q
depressief
A
depressed
23
Q
dragen
A
to wear
24
Q
er netjes uitzien
A
to look smart
25
geïnteresseerd zijn in
to be into
26
jeugdig
youthful
27
klein
short
28
lang
tall
29
lief
sweet
30
modieus
fashionable
31
pony
bangs
32
schattig
cute
33
slank
slim
34
tatoeage
tattoo
