unit 2 Flashcards
(40 cards)
1
Q
een salon
A
a lounge
2
Q
een gangpad
A
an aisle
3
Q
verkopen
A
to hawk
4
Q
panoramisch
A
panoramic
5
Q
een wagon
A
a carriage
6
Q
een sneltrein
A
a bullet train
7
Q
een gouden tijdperk
A
a golden age
8
Q
een vakantieoord
A
a resort
9
Q
een slaapwagon
A
a sleeper
10
Q
een slaapplaats
A
a berth
11
Q
een coupé
A
a compartment
12
Q
reislust
A
wanderlust
13
Q
modieus
A
fashionable
14
Q
mistroostig
A
gloomy
15
Q
groots, statig
A
majestic
16
Q
veelbewogen
A
eventful
17
Q
talloos, ontelbaar
A
countless
18
Q
vrijgevig
A
generous
19
Q
verbazing
A
amazement
20
Q
vulgair, obsceen
A
obscene
21
Q
bloedig
A
bloody
22
Q
achterdochtig
A
suspicious
23
Q
roddelen
A
to gossip
24
Q
lachwekkend
A
laughable
25
waardeloos
worthless
26
een tijdperk
an era
27
uitbuiten
to exploit
28
met geweld, gedwongen
forcibly
29
plunderen
to loot
30
een grondstof
resources
31
een schurk
a villain
32
een voorouder
ancestors
33
een hongersnood
a famine
34
onderdrukking
oppression
35
heersen over
to rule
36
voormalig
former
37
danken aan
to owe to
38
bloeiende
thriving
39
een bijdrage
a contribution
40
voornamelijk
primarily
