unit 3 Flashcards
(89 cards)
1
Q
geweigerd
A
declined
2
Q
op passende wijze
A
appropriately
3
Q
landbouw
A
agricultural
4
Q
klimmen
A
to ascend
5
Q
een waas
A
a blur
6
Q
een polsslag
A
a pulse
7
Q
ademhaling
A
respiration rate
8
Q
nederig
A
humbling
9
Q
verwachten
A
to anticipate
10
Q
rondlopen
A
to pace
11
Q
slopend
A
gruelling
12
Q
een klif
A
a cliff
13
Q
de kustwacht
A
the coastguard
14
Q
een gevolg
A
a consequence
15
Q
een rage
A
a craze
16
Q
een weddenschap
A
a dare
17
Q
een sterfgeval
A
a death
18
Q
een pier
A
a pier
19
Q
een risico
A
a risk
20
Q
foto’s nemen vanaf een hoog gebouw
A
rooftopping
21
Q
het onbekende
A
the unknown
22
Q
camoufleren
A
to camouflage
23
Q
van de rotsen springen
A
to tombstone
24
Q
adembenemend
A
breathtaking
25
dodelijk
fatal
26
onvermijdelijk
inevitable
27
in het bijzonder
particularly
28
ondiep
shallow
29
scherp
sharp
30
je leven riskeren
to risk life and limb
31
je leven riskeren (2)
to risk your life
32
ondanks
despite
33
gezond verstand
common sense
34
een cyberaanval
a cyberattack
35
cybermisdaad
cybercrime
36
een hacker
a hacker
37
veiligheid
safety
38
terrorisme
terrorism
39
een transactie
a transaction
40
een truuk
a trick
41
een slachtoffer
a victim
42
een testament
a will
43
storten
to deposit
44
leegmaken
to empty
45
bekostigen
to finance
46
voor de gek houden
to fool
47
inbreken
to hack
48
overtuigen
to persuade
49
doen alsof
to pretend
50
beschermen
to protect
51
financieel
financial
52
een uitbraak
a outbreak
53
een vooruitzicht
a prospect
54
quarantaine
quarantine
55
uitbarsten
to erupt
56
besmetten
to infect
57
vrijlaten
to release
58
beperken
to restrict
59
verhongeren
to starve
60
besmettelijk
contagious
61
angstaanjagend
terrifying
62
aan je lot overgelaten worden
to leave somebody to their own devices
63
gebruikmaken van
to take advantage of
64
de apocalyps, de openbaring
the apocalypse
65
een storm
a blizzard
66
een bosbrand
a bushfire
67
een cycloon
a cyclone
68
een droogteperiode
a drought
69
een aardbeving
an earthquake
70
een overstroming
a flooding
71
een moesson
a monsoon
72
een schuilplaats
a shelter
73
een tsnuami
a tsunami
74
een vulkaanuitbarsting
a volcanic eruption
75
een natuurbrand
a wildfire
76
evacueren
to evacuate
77
ervaren
to experience
78
vluchten
to flee
79
een bunker
a bunker
80
de ineenstorting
the collapse
81
een vertraging
a delay
82
een oefening
a drill
83
een noodgeval
an emergency
84
de overleving
the survival
85
een overlever
a survivalist
86
vluchten
to bug out
87
schuilen
to hole up
88
overdreven reageren
to overreact
89
woeden
to rage