Unit 5 (vertaling) Flashcards
(27 cards)
1
Q
klagen
A
to complain
2
Q
dankbaar
A
grateful
3
Q
vermijden
A
to avoid
4
Q
een probleem
A
an issue
5
Q
de kleine lettertjes
A
the fine print
6
Q
teleurstellend
A
disappointing
7
Q
misleidend
A
misleading
8
Q
ontevreden
A
dissatisfied
9
Q
een verwachting
A
an expectation
10
Q
een bijlage
A
an attachment
11
Q
een terugbetaling
A
a refund
12
Q
een antwoord
A
a reply
13
Q
overtuigen
A
to convince
14
Q
onthullen
A
to reveal
15
Q
stellen, beweren
A
to argue
16
Q
een bewering
A
a claim
17
Q
achtervolgen
A
to chase
18
Q
op de vlucht zijn
A
to be on the run
19
Q
destijds
A
at the time
20
Q
in feite, eigenlijk
A
essentially
21
Q
overhalen,overtuigen
A
to win over
22
Q
uiteindelijk, ten slotte
A
eventually
23
Q
zijn kans grijpen
A
to jump at the chance
24
Q
ondertussen
A
meanwhile
25
aantrekken
to attract
26
zelfs
even
27
ontsnappen
to escape