van start chapter 2 Flashcards
(95 cards)
1
Q
… aanvraagformulier
A
her… application form
2
Q
… adres
A
het… address
3
Q
…afhaalbewijzen
A
het… collect receipt
4
Q
afhalen
A
pairnw
5
Q
alleenstand
A
unmarried
6
Q
alvast
A
already/ ek ton proteron
7
Q
… auto
A
de…
8
Q
begrijp( begrijpen)
A
understand
9
Q
bij
A
se/ kata/ me
10
Q
binnen (binnen drie weken)
A
inside/ within (within 3 weeks)
11
Q
…boek
A
het…
12
Q
brengen (naar)
A
odigw
13
Q
… burgerlijke staat
A
de… politikos/ civil
14
Q
…BSN
A
het burgerservicenummer
15
Q
…buurt
A
de.. neighbourhood
16
Q
…centrum
A
het…
17
Q
dan
A
than
18
Q
doen
A
do
19
Q
dus
A
so
20
Q
eerst
A
first
21
Q
even
A
moment
22
Q
… fiets
A
de… bike
23
Q
…formulier
A
het…
24
Q
gaan
A
to go
25
...geboortedatum
de... date of birth
26
gedaan
done
27
gehuwd
married
28
geldig
valid/ available
29
...gemente
de... local authority/ municipality
30
...getal
het... number
31
getrouwd
married
32
goedemiddag
good afternoon
33
graag
please
34
...handtekening
de... signature
35
... heer
de... gentleman
36
hier
here
37
...huis
het... house
38
...huiswerk
het... homework
39
hun
their
40
...ID
het identiteitsbewijs
41
ingevuld
entered
42
to enrol/ registered
inschrijven (zich)
43
...registration
de inschrijving
44
invullen
to fill in
45
...kamer
de... room
46
kunnen
be able to
47
...kantine
de...
48
...keer
de... time
49
kijken
to look
50
...kopie
de...
51
krijgen
to get
52
kunnen
be able to
53
...legitimatiebewijs
het... ID
54
liggen
I'm laying down
55
luisteren
listen
56
maar
but
57
maken
to make
58
makkelijk
comfortable
59
more
meer
60
moeilijk
difficult
61
moeten
must
62
...Nederlander
de... dutch
63
nieuwe
new
64
nodig
necessary/ required
65
nodig hebben
need
66
oefenen
to practice
67
to
om
68
...pakketje
het...
69
pakken
to take
70
persoonlijke
personal
71
persoonsgegeven
personal data
72
...postcode
de...
73
... driver's license
het rijbewijs
74
living together
samenwonend
75
...school
de...
76
slecht
bad
77
spreken
speak
78
...telefoonnummer
het...
79
terugkomen
come back
80
...tijd
de... time
81
...uur
het.. o'clock
82
vanavond
this evening
83
veel
a lot of
84
versturen
so steel/ send
85
voor
for
86
wachten
to wait
87
wanneer?
when
88
...week
de...
89
weer
weather
90
...woonplaats
de... place of residence
91
... zaterdag
de... Saturday
92
zeg
καλε/ δεν μου λες (λεω/ ειπα)
93
zetten
τοποθετώ/ βάζω/ στήνω/ θέτω
94
zien
see
95
tot ziens
goodbye
