van start chapter 3 Flashcards
(128 cards)
1
Q
aardig
A
nice/ friendly
2
Q
af en toe
A
every now and then
3
Q
… afspraak
A
de… appointment/ date
4
Q
afspreken
A
to agree
5
Q
alleen
A
only
6
Q
…baan
A
de… job
7
Q
belt (bellen)
A
to call
8
Q
… bezoek
A
het… visit
9
Q
bij
A
at
10
Q
for example
A
bijvoorbeeld
11
Q
… bioscoop
A
de… cinema
12
Q
… broer
A
de… brother
13
Q
… buur
A
de… neighbour
14
Q
contact hebben
A
to be in touch
15
Q
daarna
A
then, after
16
Q
dan
A
than/ then
17
Q
…dochter
A
de… daughter
18
Q
donderdag
A
thursday
19
Q
… douche
A
de… shower
20
Q
druk
A
busy
21
Q
… echtgenoot
A
de… husband
22
Q
…echtgenoten
A
de… wife
23
Q
eesrt
A
fist
24
Q
eigenlijk
A
actually
25
elkaar
eachother
26
geboren
born
27
geleden
past
28
geloven
to believe
29
gelukkig
happy/ lucky
30
gescheiden
separated/ divorced
31
getrouwd
married
32
gezellig
cozy/ pleasant
33
...gezin
het... family
34
... grootmoeder
de... grandmother
35
...grootvader
de... grandpa
36
hard
hard/ loud
37
... hond
de... dog
38
... herfst
de... autumn
39
ideale
ideal
40
... idee
het... idea
41
... informatie
de... information
42
to know
kennen
43
... kennis
de... gnwstous/ acquaintances
44
to look
kijken
45
...kind
het... kid
46
... kleindochter
de... granddaughter
47
...kleinzoon
de... grandson
48
... krant
de... newspaper
49
to get
krijgen
50
... leiding
de... kathodigisi
51
leiding geven ann
to give direction to
52
... lente
spring
53
...liefde
de... love
54
lunchen
lunch
55
maandag
monday
56
maar
but
57
mailen
to mail
58
maken
to make
59
... man
de... man
60
...medecursist
de... fellow student
61
... medewerker
de... colleague
62
... middag
de... afternoon
63
missen
miss
64
... moeder
de... mother
65
... morgen
de... tomorrow
66
... muziekcentrum
het... music centre
67
... nacht
de... night
68
...neef
de... cousin
69
...neefje
het... nephew
70
to take
nemen
71
... nicht
de... anipsia
72
never
nooit
73
... ochtend
de... morning
74
at 2 o'clock
om twee uur
75
omgaan
to deal with
76
ontbijten
breakfast
77
... oom
de... uncle
78
on monday
op maandag
79
op bezoek gaan
to visit
80
to visit
op bezoek gaan
81
opbellen
to call
82
organiseren
to organise
83
...overgrootmoeder
de... great grand mother
84
... overgrootvader
de... great grand father
85
overleden
dead
86
paar
pair
87
... park
het... park
88
pas
fit
89
to talk
praten
90
to travel... (+ plural)
de reis (reizen)
91
... relatie
de.. relation
92
... rondleiding
guided tour
93
samen
together
94
... schoondochter
de... daughter in law
95
... schoonmoeder
de... mother in law
96
...schoonvader
de... father in law
97
... schoonzoon
de... son in law
98
... schoonzus
de... sister in law
99
since
sinds
100
soms
sometimes
101
spontaan
spontaneously
102
... tante
de... aunt
103
... team
het... team
104
tijdje (een tijdje geleden)
while (a while ago)
105
... vader
de... father
106
de... verjaardag
birthday
107
verliefd
in love
108
verliefd worden
fall in love
109
voelen
feel
110
full
vol
111
mainly
vooral
112
vorig
last
113
... vriend
de... friend
114
... vriendin
de... girlfriend
115
... vrouw
de... woman
116
wandelen
walking
117
well
wel
118
... werk
het... work
119
to work
werken
120
... winter
de... winter
121
Wednesday
woensdag
122
zaterdag
123
ziek
sick
124
...ziekenhuis
het... hospital
125
... zomer
de... summer
126
... zoon
de... son
127
... zus
de... sister
128
... zwager
de... brother in law